De faciliteitenregeling maakt een taalkeuze tussen het Nederlands of het Frans mogelijk in de randgemeenten. Hoewel de administratieve diensten vertrekken van het principe dat het Nederlands de taal van de particulier is, kan die laatste immers altijd vragen om over te schakelen naar het Frans. Binnen de gemeentelijke context stelt de toekenning van dit recht in het algemeen weinig problemen. Toch liggen in bepaalde situaties de toekenning en de draagwijdte ervan, net als de manier waarop het wordt toegekend, niet altijd voor de hand. De dienst kreeg tijdens de overzichtsperiode 2020-2021 niet alleen vragen over de manier waarop de lokale diensten de faciliteitenregeling moeten toepassen. Meermaals werd gevraagd of ook voor de contacten met andere overheidsdiensten naar het Frans kan worden overgeschakeld
In oktober 2020 vroeg een randgemeente of een beslissing van het college van burgemeester en schepenen mocht worden vertaald op verzoek van een inwoner. Die laatste had een vertaling gevraagd, nadat de gemeente hem het besluit in het Nederlands had toegestuurd als bijlage bij het antwoord op zijn vraag over bepaalde werken die werden uitgevoerd in zijn straat.
De besluiten van het college van burgemeester en schepenen zijn stukken van de binnendienst die op basis van artikel 23 van de Taalwet bestuurszaken in het Nederlands worden opgesteld. Een besluit in een andere taal heeft geen rechtsgeldige gevolgen.
Volgens de Vaste Commissie voor Taaltoezicht blijft een stuk van de binnendienst tot die categorie behoren, zolang het als dusdanig kan worden beschouwd. Zodra het echter in contact komt met het publiek, wordt het een betrekking met een particulier of een bericht of mededeling. Vanaf dan moet er ook rekening worden gehouden met de voorschriften die dergelijke situaties regelen.
In dit geval ging het om een betrekking met een particulier. De gemeente moet op een Franstalige brief van een inwoner op basis van artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken in die taal antwoorden. Alle vermeldingen die op een brief voorkomen, de briefhoofding, de briefomslag en de bijlagen moeten volgens de Commissie in dezelfde taal worden opgesteld.
De adjunct van de gouverneur heeft er altijd voor gewaarschuwd dat de cumulatieve toepassing van de wetgeving inzake de (passieve) openbaarheid van bestuur en artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken ertoe kan leiden dat alle interne stukken als het ware virtueel tweetalig kunnen worden. Dat strookt niet met de doelstellingen van de wetgeving. Op basis van de openbaarheid van bestuur heeft de burger een recht op inzage, uitleg of een afschrift van een administratief stuk, maar dat heeft niet als gevolg dat het bestuur het opgevraagde stuk moet vertalen.
In het voorliggende geval was er echter geen sprake van een verzoek op grond van de regelgeving betreffende de openbaarheid van bestuur, maar sloot de vraag aan bij een recht op uitleg bij de behandeling van een dossier. Concreet betekent dit dat de gemeente de vraag van de inwoner niet zomaar kon afwijzen, en alle informatie over het dossier in het Frans moest verstrekken, conform artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken.
De gemeente moet daarom niet noodzakelijk voor een volledig identiek document in het Frans zorgen, maar de inwoner moet wel minstens een inhoudelijke vertaling krijgen. De vertaling kan eventueel deel uitmaken van de brief of als bijlage aan de brief worden gehecht. In dat geval moet duidelijk worden aangegeven dat het Franstalige document een vertaling is en geen rechtsgeldig document.
In juli 2021 kreeg de adjunct van de gouverneur een aantal vragen over het gebruik van de talen in de buitenschoolse opvang voor de Nederlandstalige en Franstalige basisscholen in een randgemeente. Er werd gepolst naar de taal die mag, zo niet moet, worden gebruikt in de contacten tussen de begeleiders en de ouders.
De adjunct van de gouverneur ging eerst na of de problematiek wel degelijk binnen het toepassingsgebied van de Taalwet bestuurszaken viel. Het gebruik van de talen in het ‘schoolse gebeuren’ wordt immers grotendeels geregeld door de Onderwijstaalwet. Die wet regelt de taal waarin onderwijs wordt verstrekt.
De Onderwijstaalwet regelt de taal waarin onderwijs wordt verstrekt.
In Vlaanderen wordt de buitenschoolse opvang georganiseerd door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 3 mei 2019 houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten (hierna het BOA-decreet).
Buitenschoolse activiteiten betreffen het geheel van formeel georganiseerde activiteiten voor kinderen, met inbegrip van de kleuteropvang en de opvang lager onderwijs. Het verstrekken van onderwijs of het organiseren van middagopvang op school vallen volgens het BOA-decreet niet onder dit begrip.
De materie ‘kinderopvang’ valt onder de bevoegdheid ‘bijstand aan personen’ (‘gezinsbeleid’), niet onder de bevoegdheid ‘onderwijs’.
Hoewel de kinderopvang meestal doorgaat binnen de schoolmuren en het doelpubliek de schoolgaande kinderen zijn, was de adjunct van de gouverneur van mening dat de Onderwijstaalwet niet van toepassing was.
Vervolgens onderzocht de adjunct van de gouverneur of de Taalwet bestuurszaken van toepassing was.
De regie voor de kinderopvang wordt toevertrouwd aan de gemeenten, die een lokaal beleid kunnen uitbouwen. Een lokaal bestuur kan ook organisator zijn.
In dit geval zou de buitenschoolse opvang worden georganiseerd door een vzw, in opdracht van de gemeente. Tijdens het schooljaar zou de opvang voor en na de schooluren worden georganiseerd in de scholen zelf. Bij de speelpleinwerking zou de opvang van de kinderen uit de Nederlandstalige en Franstalige school gezamenlijk worden georganiseerd. De speelpleinwerking zou niet alleen openstaan voor kinderen die school lopen in de gemeente. Kinderen die school lopen in een andere gemeente, maar in de randgemeente wonen, zouden er ook terecht kunnen.
Wanneer bedrijven of vzw’s opdrachten uitvoeren die hun werden toevertrouwd door een overheid, moeten ze rekening houden met de taalverplichtingen die op die overheid rusten.
Concreet zou de vzw dus bij haar activiteiten in een randgemeente rekening moeten houden met o.a. artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken. Dat artikel regelt de betrekkingen tussen de gemeentelijke diensten en de particulieren, en laat in principe toe om over te schakelen naar het Frans, indien dit gevraagd wordt.
Voor het antwoord op die vraag moet er dus niet zozeer worden gekeken naar de onderwijstaal van de school van het kind, maar naar de woonplaats van de ouders. Concreet zijn er 2 situaties mogelijk:
Voor de toepassing van de Taalwet bestuurszaken moet er rekening worden gehouden met de volgende criteria: woonplaats (in een randgemeente of niet), hoedanigheid van de aanvrager (particulier) en de wens van deze laatste om het Frans te gebruiken. Het taalstelsel van de school van het kind wordt niet vermeld in de wet en kan bijgevolg niet gebruikt worden als toekenningsvoorwaarde voor het recht op faciliteiten.
Ook een ouder die in de randgemeente woont en wiens kind ingeschreven is in de Nederlandstalige school kan aan de begeleiders van de buitenschoolse opvang vragen om naar het Frans over te schakelen.
De vzw vroeg ook welke taal mag, zo niet moet, worden gebruikt in de schriftelijke communicatie met de ouders. Het gaat hier o.a. over de facturatie en mails over de inschrijving aan ouders met wie de dienst al een schriftelijke overeenkomst heeft.
Artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken betreft zowel de mondelinge als de schriftelijke communicatie. Dat betekent dat per e-mail verstuurde facturen en bijkomende informatie, in het Frans moeten worden verstrekt, indien dit gevraagd wordt door een ouder die in de randgemeente woont.
Volgens de Vlaamse overheid moet die vraag telkens uitdrukkelijk voor elke handeling worden gesteld. Zij is eveneens van mening dat de arresten van de Algemene Vergadering van de Raad van State1 niets aan haar richtlijnen ter zake veranderen en dat de instructies in de Vlaamse omzendbrieven onverkort van toepassing blijven.
Pragmatisch gezien, kan men de facturatie die volgt na het afsluiten van een overeenkomst voor een welbepaalde periode (schooljaar voor de buitenschoolse opvang tijdens de gewone schooldagen, of vakantieperiode voor de speelpleinwerking) beschouwen als deel uitmakend van dezelfde handeling. Het verzoek om het Frans te gebruiken bij het sluiten van de overeenkomst kan dan gezien worden als een uitdrukkelijk verzoek om de facturatie of bijkomende praktische informatie over de opvang tijdens die periode in het Frans te sturen. Informatieve e-mails voor een volgende opvangperiode (en waarvoor nog geen overeenkomst werd afgesloten) worden dan weer in het Nederlands verstuurd, conform de omzendbrieven van de Vlaamse overheid. Een Franstalige versie kan dan worden verstuurd op verzoek van ouders die in de randgemeente wonen.
Voetnoot
1 De Algemene Vergadering van de Raad van State stelde in verschillende arresten dat een inwoner van een randgemeente het gemeentebestuur kan vragen om voortaan in de contacten met hem het Frans te gebruiken. Die keuze geldt voor een periode van 4 jaar, waarna het gemeentebestuur opnieuw overschakelt naar het Nederlands.
RvS, 17 mei 2018, arrest 241.512, 30 januari 2017, arresten 237.209 en 237.211, 20 juni 2014, arresten 227.775-227.776.
Met dit decreet1 wil de Vlaamse overheid ondersteuning bieden bij het aanleren van het Nederlands, en taalachterstand wegwerken buiten de formele context van de schoolomgeving.
Volgens artikel 9 van het decreet stimuleert het lokaal samenwerkingsverband het gebruik van het Nederlands als verbindende taal. Die bepaling doet volgens de memorie geen afbreuk aan de taalwetgeving.
De Taalwet bestuurszaken is van openbare orde. Dat betekent dat de administratieve diensten er niet rechtsgeldig van kunnen afwijken, tenzij een rechterlijke uitspraak hen daartoe dwingt. Het betekent echter niet dat er geen rekening kan worden gehouden met de doelstellingen van andere normen.
Ook al moeten de medewerkers van de buitenschoolse opvang in sommige gevallen het Frans gebruiken in de contacten met de ouders, de doelstellingen taalverwerving en -stimulering uit het BOA-decreet blijven hun belang houden.
Voetnoot
1 Decreet van 3 mei 2019 houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten.
De vzw die de buitenschoolse kinderopvang verzekert in een randgemeente zal bijgevolg het Nederlands of, indien gevraagd, het Frans moeten gebruiken in de contacten met de ouders die in een randgemeente wonen. Dit geldt zowel voor de mondelinge contacten tussen de begeleiders en de ouders, als voor de schriftelijke communicatie zoals facturatie. Het taalstelsel van de school van hun kind is hierbij geen bepalend criterium.
In januari 2021 vroeg een inwoner van een randgemeente of hij ook beroep kon doen op de faciliteitenregeling in zijn contacten met de diensten van de provincie Vlaams-Brabant. De provinciale diensten zijn gewestelijke diensten. In principe gebruiken zij alleen het Nederlands, maar op basis van artikel 34, § 1, vierde lid van de Taalwet bestuurszaken gebruiken zij het Frans in hun contacten met inwoners van de randgemeenten, indien dit gevraagd wordt. Dit geldt voor de mondelinge contacten (telefoongesprekken, bezoek aan de loketten) en voor de schriftelijke (briefwisseling, e-mails …).
Vanuit administratieve diensten kwamen ook vragen over de taal van briefwisseling met inwoners uit faciliteitengemeenten.
Deze vraag werd gesteld door de behandelende ambtenaar, naar aanleiding van een brief in het Frans vanwege een inwoner van een randgemeente. Zo ja, in welke taal dan ?
De adjunct van de gouverneur verwees in haar antwoord naar de artikelen 25 en 34 § 1, vierde lid van de Taalwet bestuurszaken waardoor inwoners van de randgemeenten het Frans kunnen gebruiken in hun contacten met de overheidsdiensten. Op een dergelijke brief moet dan ook in het Frans worden geantwoord.
Een andere vraag betrof een brief die een inwoner van een randgemeente in het Nederlands en het Frans (met voorrang aan het Nederlands) had gestuurd.
Moest er op een dergelijke brief worden gereageerd, gezien het decreet van 30 juni 1981 ? Een dergelijke brief moest, volgens de adjunct van de gouverneur, zeker worden beantwoord. Ze herinnerde eraan dat, op basis van het decreet van 30 juni 19811, particulieren het Nederlands moeten gebruiken in hun contacten met de plaatselijke en gewestelijke diensten. Dat decreet geldt echter alleen voor de inwoners van taalhomogene gemeenten in het Nederlandse taalgebied, niet voor de inwoners van een gemeente met een speciale taalregeling, zoals de randgemeenten.
De brief riep volgens de adjunct van de gouverneur wel een andere vraag op, nl. in welke taal ging men antwoorden ?
Aangezien beide talen werden gebruikt, kon de betrokken dienst eigenlijk zowel voor het Nederlands als voor het Frans kiezen.
Verder moest men zich de vraag stellen of het bijkomend gebruik van het Frans geïnterpreteerd moest worden als een verzoek om die taal te gebruiken.
Wanneer een inwoner van een randgemeente de provinciale diensten aanschrijft in het Frans, moet die taal worden gebruikt voor het antwoord. In dit geval was er door het gebruik van beide talen geen eenduidig verzoek daartoe. Bovendien bleek uit de brief dat de inwoner in kwestie het Nederlands voldoende beheerste, zodat een antwoord in het Nederlands de voorkeur kreeg.
Voetnoot
1 Decreet houdende aanvulling van de artikelen 12 en 33 van de bij KB van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken wat betreft het gebruik van de talen in de betrekkingen tussen de bestuursdiensten van het Nederlandse taalgebied en de particulieren.
In een ander dossier stelde de dossierbehandelaar de vraag of de provinciale diensten van Vlaams-Brabant een brief in het Nederlands, met vertaling naar het Frans, mochten sturen als antwoord op een brief in het Frans van een inwoner van een randgemeente. De adjunct van de gouverneur verduidelijkte dat de provinciale diensten inwoners van de randgemeenten ofwel in het Nederlands ofwel in het Frans antwoorden, naargelang de taal die de inwoners in hun brief gebruiken. De regeling waarbij de Nederlandse tekst wordt gevolgd door de Franstalige versie moet worden toegepast voor sommige berichten en mededelingen aan het publiek van die gemeenten, maar geldt niet voor geïndividualiseerde brieven.
Kunnen de inwoners van de randgemeenten beroep doen op taalfaciliteiten voor communicatie die uitgaat van de federale diensten? Tijdens de periode 2020-2021, werd deze kwestie zowel door inwoners als door een overheidsdienst aangekaart.
De administratieve diensten van de federale overheid kunnen centraal, gedecentraliseerd of gedeconcentreerd worden georganiseerd, waardoor ze niet allemaal onder dezelfde taalregeling vallen.
Het gebruik van de talen wordt beheerst door het principe dat iedere inwoner kan communiceren in zijn taal. Concreet betekent dit dat een particulier, ongeacht het taalstatuut van zijn gemeente, van de administratieve diensten van de federale overheid in principe mag verwachten dat zij antwoorden in de taal die hij heeft gebruikt, voor zover die taal een van de drie landstalen is. De woonplaats van de particulier speelt hier geen rol.
Is de taal van de particulier niet gekend, bijvoorbeeld bij een eerste contact, dan zal de administratie ervan uitgaan dat dit de streektaal is. De particulier kan altijd vragen om over te schakelen naar zijn taal. Er is wel een uitzondering voorzien voor de bedrijven die gevestigd zijn in een taalhomogene gemeente. De briefwisseling met die bedrijven gebeurt in de taal van het gebied waar ze gevestigd zijn.
Een inwoner van een randgemeente kan dus vragen om het Frans te gebruiken in zijn briefwisseling en contacten met een centrale dienst.
Binnen de federale administratie zijn er diensten met een werkkring die beperkt is tot enkele gemeenten: de gewestelijke diensten. Hun werkkring kan op verschillende wijze samengesteld zijn, rekening houdend met het taalstatuut van de gemeenten die zij bedienen. In functie daarvan zijn andere artikelen van de Taalwet bestuurszaken van toepassing.
Inwoners van de randgemeenten zullen in de meeste gevallen te maken krijgen met diensten die onder de toepassing van artikel 34, § 1, a van de wet vallen. Die diensten gebruiken in principe de taal van de gemeente waar hun zetel gevestigd is. Voor hun contacten met particulieren moeten zij evenwel rekening houden met de taalvoorschriften die opgelegd zijn aan de plaatselijke diensten van de woonplaats van die particulieren. Een inwoner van een randgemeente kan dan een beroep doen op de faciliteitenregeling van artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken, waardoor de contacten met de gewestelijke diensten van de federale overheid in het Frans kunnen verlopen.
De adjunct van de gouverneur kon zich niet vinden in het uitgangspunt van sommige vraagstellers dat faciliteiten alleen kunnen worden ingeroepen bij de gemeentelijke diensten van de faciliteitengemeenten en niet bij de federale overheid. Zij was van mening dat federale administraties, ongeacht hun ambtsgebied, rekening moeten houden met de taalrechten die, o.a. op basis van artikel 41 en artikel 34, § 1 van de Taalwet bestuurszaken, aan de inwoners van de randgemeenten die zij bedienen werden toegekend. Die inwoners kunnen hierdoor het Frans gebruiken in de mondelinge en schriftelijke contacten met die diensten.
In januari 2021 vroeg een inwoner van een randgemeente of hij ook het Frans kon gebruiken aan de loketten van of in de briefwisseling met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). De adjunct van de gouverneur antwoordde dat dit inderdaad mogelijk is, ongeacht of de brief uitgaat van een centrale of gewestelijke dienst van de RVA.
Het RVA-kantoor gevestigd te Vilvoorde, een gewestelijke dienst, moet op basis van artikel 34, § 1, a van de Taalwet bestuurszaken in het Frans antwoorden aan inwoners van de randgemeenten. Dit geldt zowel voor de briefwisseling als aan het loket.
Brieven die de RVA vanuit zijn centrale diensten verstuurt, moeten op basis van artikel 41 van de Taalwet bestuurszaken in de taal van de particulier gesteld worden, voor zover die taal het Nederlands, het Frans of het Duits is. Dit geldt ook voor de digitale contacten.
In september 2020 contacteerde een randgemeente de adjunct van de gouverneur, nadat zij verscheidene vragen van inwoners had gekregen n.a.v. onder meer de enquête stads- en gemeentemonitor die was verstuurd door het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB), en de aanslagbiljetten onroerende voorheffing van de Vlaamse Belastingdienst. De inwoners waren ontstemd, omdat zij steeds weer een Franstalige versie moesten aanvragen.
De adjunct van de gouverneur verstrekte de nodige informatie, opdat de gemeente vragen van inwoners daarover kon opvangen. Inwoners die dezelfde problematiek bij de adjunct van de gouverneur aankaartten tijdens de overzichtsperiode 2020-2021 kregen dezelfde informatie.
Het gebruik van de talen door de diensten van de Vlaamse overheid wordt niet geregeld in de Taalwet bestuurszaken, maar in de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (GWHI). Deze diensten gebruiken in principe het Nederlands. Niettemin moeten zij ten aanzien van de inwoners uit de randgemeenten de voorschriften toepassen die gelden voor de plaatselijke diensten van die gemeenten.1 Concreet betekent dit dat zij het Frans moeten gebruiken in hun contacten met de inwoners van de gemeenten met een speciaal taalstatuut, als die inwoners dat vragen. Over de praktische toepassingsmodaliteiten, zoals o.a. de geldigheidsduur van dat verzoek, zijn de meningen sinds jaar en dag verdeeld.
Volgens de Vlaamse overheid moet de overschakeling naar het Frans telkens opnieuw uitdrukkelijk worden gevraagd. Zij verduidelijkte haar standpunt o.a. in omzendbrief VR 97/29, die door de diensten van de Vlaamse overheid zoals de Vlaamse Belastingdienst moeten worden toegepast.2
Misnoegde inwoners verwijzen doorgaans naar rechtspraak van de Algemene Vergadering van de Raad van State3 of het Hof van Cassatie4 ter ondersteuning van hun grieven.
Volgens de Algemene Vergadering van de Raad van State kunnen inwoners van de randgemeenten via een brief het gebruik van het Frans aanvragen voor een periode van 4 jaar. Volgens het Hof van Cassatie volstaat een eenmalig verzoek daartoe.
De Vlaamse Belastingdienst heeft altijd benadrukt dat het arrest van het Hof van Cassatie een uitspraak in een individuele betwisting is waaruit andere belastingplichtigen in principe geen rechten kunnen putten. Arresten van het Hof van Cassatie hebben immers een relatief gezag van gewijsde.
Met betrekking tot de arresten van de Raad van State wees de adjunct van de gouverneur erop dat zij de werking van de gemeentebesturen betreffen. Het is m.a.w. verre van zeker dat het standpunt van de Raad moet of kan worden toegepast op de diensten van de Vlaamse overheid.
De adjunct van de gouverneur verwees verder ook naar de omzendbrieven, die volgens de Vlaamse regering onverkort van toepassing blijven5 in afwachting van de einduitspraak van de Algemene Vergadering van de Raad over de implementatie van taalregistratiesystemen door 4 randgemeenten.
In drie arresten vernietigde de Algemene Vergadering van de Raad van State nadien, op 22 september 2021, de beslissingen waarin de toezichthoudende overheid de besluiten vernietigde van de gemeenten Drogenbos, Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem i.v.m. de registratie van het verzoek om het Frans te gebruiken voor een periode van vier jaar.6
Bij het afsluiten van dit verslag had de Raad van State zich nog niet ten gronde uitgesproken over het verzoek tot vernietiging van de beslissing van 11 mei 2021, waarin de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant de beslissing van de gemeenteraad van Kraainem over de registratie van de taalvoorkeur van de inwoners schorste.7 Verder is het ook nog wachten op de eindbeslissing in drie dossiers, die het versturen van kiesbrieven volgens taalkeuze betreffen.
Andere aspecten met betrekking tot de aanslagbiljetten onroerende voorheffing of verkeersbelasting die verschillende inwoners aankaarten, waren :
Inwoners klaagden in de loop van 2020 en 2021 aan dat op de aanslagbiljetten die door de Vlaamse Belastingdienst werden verstuurd, niet meer werd vermeld dat een Franstalig document kon worden aangevraagd.
De adjunct van de gouverneur informeerde hen dat geen enkele bepaling van de Taalwet bestuurszaken de diensten oplegt een dergelijke mededeling op te nemen in hun briefwisseling of op formulieren die bestemd zijn voor de inwoners van de randgemeenten.
De mogelijkheid wordt wel vermeld in de omzendbrief VR 97/29 van 7 oktober 1997 van de Vlaamse overheid : “Aanslagbiljetten (…) worden dus altijd in het Nederlands opgesteld, met voor de randgemeenten en de taalgrensgemeenten de vermelding in het Frans dat op eenvoudig verzoek de particulier een Franstalig document kan bekomen.”
In dit verband gecontacteerd, meldde de Vlaamse Belastingdienst dat de vermelding sinds 2020 niet meer wordt opgenomen op de aanslagbiljetten n.a.v. een klacht die een Nederlandstalige inwoner van Wemmel indiende bij de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. De Commissie oordeelde dat het aanslagbiljet dat aan die inwoner werd toegestuurd uitsluitend in het Nederlands opgesteld moest zijn. De Vlaamse Belastingdienst had vervolgens de aanslagbiljetten in die zin aangepast.
De administrateur-generaal van de Vlaamse Belastingdienst verzekerde de adjunct van de gouverneur dat inwoners uit de faciliteitengemeenten nog steeds de mogelijkheid hadden om, na ontvangst van het Nederlandstalig aanslagbiljet, op eenvoudig verzoek een Franstalige versie te verkrijgen.
Die aanvraag kan worden ingediend via de website van de Vlaamse Belastingdienst, via e-mail of brief, telefonisch of aan het loket.
In augustus 2021 diende een inwoner van een randgemeente klacht in bij de adjunct van de gouverneur, omdat hij een vertaling van het originele Nederlandstalig aanslagbiljet kreeg i.p.v. een origineel aanslagbiljet in het Frans.
Het gebruik van de talen door de Vlaamse Belastingdienst wordt geregeld door de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (GWHI). De bestuurstaal is het Nederlands. Voor de contacten met inwoners uit de randgemeenten verwijst de GWHI echter naar de taalvoorschriften die de gemeentelijke diensten van die gemeenten volgens de Taalwet bestuurszaken moeten toepassen.
De dossiers worden in het Nederlands opgesteld en behandeld, op basis van artikel 36, § 1 GWHI.
Het belastingkohier is in de procedure van de heffing en inning van belastingen de rechtshandeling waardoor de belasting door de belastingplichtige definitief verschuldigd wordt.
Dit kohier wordt door de Vlaamse Belastingdienst op basis van artikel 36, § 1 GWHI in het Nederlands gesteld.
Iedere belastingplichtige ontvangt vervolgens een uittreksel van dit kohier voor zijn specifieke situatie. Wanneer stukken uit het dossier naar een inwoner van een randgemeente worden gestuurd, moet er rekening worden gehouden met de voorschriften voor de betrekkingen met particulieren (art. 36 § 2 GWHI – art. 25 SWT); de getuigschriften (art. 36 § 2 GWHI – art. 26 SWT) of de akten (art. 36 § 2 GWHI – art. 28 SWT in de gemeenten met grote faciliteiten).
Het aanslagbiljet wordt gekwalificeerd als een getuigschrift. Volgens artikel 26 van de Taalwet bestuurszaken wordt het aanslagbiljet in het Nederlands of het Frans gesteld, naar wens van de particulier. De Vlaamse Belastingdienst stuurt alle aanslagbiljetten in het Nederlands, conform de zienswijze van de Vlaamse overheid. Indien een Franstalig document wordt aangevraagd, stuurt de Vlaamse Belastingdienst een Franstalig aanslagbiljet, met zo nodig nieuwe betalingstermijnen. De klager had echter een vertaling met behoud van de initiële betalingstermijnen ontvangen.
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht heeft in het verleden geoordeeld dat de Vlaamse Belastingdienst ertoe gehouden is een nieuw, in de gevraagde taal gesteld aanslagbiljet te sturen vóór het verstrijken van de betalingstermijn die in het oorspronkelijk document werd opgelegd. In dit specifieke geval werd echter de vraag voor een Franstalige versie gedaan na de uiterste betaaldatum. De adjunct van de gouverneur vond de handelswijze van de Vlaamse Belastingdienst dan ook niet onredelijk.
Volgens de Vlaamse Belastingdienst moet een inwoner van een randgemeente het verzoek om een Franstalige versie te krijgen voor elk aanslagbiljet afzonderlijk aanvragen. Die aanpak, die al meerdere jaren een twistpunt is, werd in augustus 2021 nogmaals aangekaart bij de adjunct van de gouverneur omdat hij, volgens de klager, strijdig zou zijn met de Taalwet bestuurszaken en de rechtspraak van de Raad van State en het Hof van Cassatie.
De adjunct van de gouverneur vestigde de aandacht van de klager op de volgende vaststellingen en standpunten :
Voetnoten
1 Vl. Parl. Commissievergadering Binnenlands Bestuur, 19 mei 2020.
2 Gerechtelijk Wetboek, artikel 23.
Voetnoten
1 GWHI, artikel 36, § 2 en art. 38.
2 Vlaamse regering, omzendbrief VR 97/29 van 7 oktober 1997, Taalgebruik in de diensten van de Vlaamse overheid (omzendbrief Van den Brande).
3 RvS, 20 juni 2014, arresten 227.775 en 227.776; 30 januari 2017, arresten 237.209 en 237.211; 17 mei 2018, arresten 241.512-241.514; 2 juli 2019, arresten 245.052-245.055.
4 Cass., 6 december 2018, arrest C.18.0132.F.
5 Vl. Parl. Commissievergadering Binnenlands Bestuur, 19 mei 2020.
6 RvS, 22 september 2021, arresten 251.570-251.572.
7 Op 30 juni 2022 schorste de Algemene Vergadering deze beslissing van de gouverneur in het arrest 254.189.