De Taalwet bestuurszaken legt de overheidsdiensten een strikte regeling op wat het taalgebruik betreft: in principe mogen zij alleen de streektaal gebruiken. Dit lijkt in schril contrast te staan met artikel 30 van de Grondwet, dat de burgers een principiële taalvrijheid garandeert.
Door enerzijds taalvrijheid toe te kennen aan de burger (art. 30 GW) en anderzijds taalverplichtingen op te leggen aan de overheidsdiensten (Taalwet bestuurszaken), ontstaat er een spanningsveld. De burger die zich tot de administratie wendt, zal immers rekening moeten houden met de taalregels die de overheid moet toepassen.
Een dergelijk spanningsveld is niet ongewoon of uitzonderlijk, maar wordt nog versterkt door de nieuwe visie op de werking van de overheid, waarbij de focus verschuift naar een klantgerichte benadering en het streven naar een participatief lokaal beleid. Burgers stellen zich steeds vaker op als klant en partner van de overheid.
De gebruiker van publieke diensten kan echter niet alleen als ‘klant’ worden benaderd. Hij is ook een staatsburger of onderdaan, waardoor hij onderworpen is aan de geldende wetten die zowel rechten als plichten doen ontstaan.
Daar waar de Taalwet bestuurszaken de taal voor de contacten tussen de burger en de lokale of gewestelijke diensten strikt regelt vanuit de doelstelling om ”waar het mogelijk is, taalhomogene ambtsgebieden te vormen”,66 vond de wetgever het ook normaal dat iedere burger in zijn eigen taal kan corresponderen met de centrale besturen. De regering was zich ervan bewust dat dit problemen kon geven met het voorschrift van de interne taal, en dat het in vele gevallen de tussenkomst van vertalers vergt.67
Voetnoten
66 Kamer, Parl. st., 1961-62, nr. 331-1, 7.
67 Idem.
In verschillende dossiers uit de overzichtsperiode 2016-2019 werd aan de adjunct van de gouverneur gevraagd of de gemeentelijke diensten van de randgemeenten een vertaling van interne documenten mogen geven. Die documenten kunnen de gemeentelijke diensten van de randgemeenten volgens artikel 23 van de Taalwet bestuurszaken alleen in het Nederlands opstellen.
Een van de vragen betrof het verslag van een multidisciplinair overleg (MDO).
In oktober 2018 vroeg een inwoner van een randgemeente of de overlegcoördinator mag weigeren om het verslag van een multidisciplinair overleg (MDO) in het Frans te verstrekken, ook al verliep het gesprek in die taal op vraag van de persoon met een zorgnood en zijn mantelzorger.
Het MDO-verslag werd door een maatschappelijk assistent van een Lokaal Dienstencentrum (LDC) opgesteld.68 Dit LDC maakt deel uit van een OCMW van een randgemeente en moet dus de Taalwet bestuurszaken toepassen. Bijgevolg moet de overlegcoördinator op basis van artikel 23 van de Taalwet bestuurszaken interne documenten zoals een verslag opstellen in het Nederlands.
Ook de verplichting om een kopie van het evaluatieverslag en het zorgplan door te sturen naar de Geïntegreerde Dienst voor Thuisverzorging (GDT)69 ondersteunt de toepassing van artikel 23 (taalgebruik tussen diensten onderling) en, bijgevolg, het gebruik van het Nederlands voor het verslag.
Volgens de adjunct van de gouverneur wordt de situatie echter niet alleen geregeld door artikel 23 van de Taalwet bestuurszaken, maar ook met andere voorschriften, overwegingen of rechten, nl.:
Dit overleg betreft de zorgsituatie van een bepaalde persoon met een zorgnood. Overleg met de patiënt staat centraal: een MDO wordt immers georganiseerd om samen met de persoon met een zorgnood (of zijn familie) een beslissing te nemen m.b.t. zijn situatie. Vanuit het perspectief van autonomie en respect voor de integriteit van het individu, is het de bedoeling dat de persoon met een zorgnood zijn zorg maximaal in handen neemt en zo autonoom mogelijk aan de samenleving participeert. Er wordt dan ook een groot belang gehecht aan de deelname van de gebruiker (of zijn vertegenwoordiger).70
Een MDO kan verder alleen worden georganiseerd indien de persoon met een zorgnood ermee instemt en akkoord gaat met de deelnemers.71
Door de aard en het doel ervan kan een MDO volgens de adjunct van de gouverneur moeilijk worden vergeleken met een vergadering van een adviesraad op gemeentelijk niveau die zonder enige twijfel onder de toepassing van artikel 23 van de Taalwet bestuurszaken valt.
Hoewel de overlegcoördinator, als personeelslid van het OCMW, de Taalwet bestuurszaken moet naleven, is dit niet noodzakelijkerwijze het geval voor de overige deelnemers aan het overleg. Naast de persoon met een zorgnood en zijn mantelzorger nemen zorgverstrekkers, thuishulp, verpleegkundigen… deel aan het MDO. Dit zijn zorgprofessionelen die de persoon met een zorgnood bijstaan en de nodige zorg verstrekken. De hoedanigheid van die verschillende deelnemers aan het overleg leek de adjunct van de gouverneur niet van dien aard te zijn om een eenvoudige en loutere toepassing van artikel 23 van de Taalwet bestuurszaken mogelijk te maken.
Als personeelslid van een plaatselijke dienst in een randgemeente, moet de overlegcoördinator niet alleen artikel 23 toepassen, maar ook rekening houden met de voorschriften van artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken. Concreet, indien de persoon met een zorgnood dat vraagt, moet tijdens het MDO Frans worden gesproken.
Het betekent ook dat de overlegcoördinator een Franstalige mail van een particulier uit een randgemeente in die taal moet beantwoorden, en dat het toevoegen van een origineel Nederlandstalig verslag niet volstaat. Volgens de Vaste Commissie voor Taaltoezicht moeten alle vermeldingen die voorkomen op een brief en op de envelop én alle bijlagen ervan in dezelfde taal worden opgesteld.
De adjunct van de gouverneur heeft er in het verleden al op gewezen dat artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken in combinatie met de openbaarheidswetgeving er niet toe mag leiden dat alle interne documenten virtueel tweetalig zouden worden. In het onderhavige geval dient die analyse niettemin te worden genuanceerd, gezien de doelstelling en de specifieke context van het MDO.
Het toesturen van een Franstalige versie van het verslag wordt verder ondersteund door de therapeutische context van het MDO, de wetgeving m.b.t. de rechten van de patiënt en de informatieplicht naar de patiënt toe zoals opgelegd door het KB dat de erkenning van de Geïntegreerde Diensten voor Thuisverzorging regelt.
Het MDO moet leiden tot een takenafspraak over de verzorging van de persoon met een zorgnood. Om geldig te zijn, moet het zorgplan, dat resulteert uit het MDO, worden getekend door de persoon met een zorgnood en/of zijn vertegenwoordiger. Om dit te tekenen (m.a.w. in te stemmen met de daarin opgenomen afspraken) moet de persoon met een zorgnood er effectief kennis van kunnen nemen en de inhoud ervan begrijpen.
Het MDO valt duidelijk binnen een therapeutische context. Hierdoor moet ook worden nagegaan in hoeverre de Patiëntenwet72 van toepassing is op het MDO. In die wetgeving staan de toestemming en het recht op duidelijke informatie centraal.73 De patiënt heeft hierdoor recht op inzage en afschrift van zijn dossier. Er wordt echter niet uitdrukkelijk gesteld of het verslag van een MDO deel uitmaakt van het patiëntendossier.
In dat verband gecontacteerd, antwoordde de federale commissie ‘patiëntenrechten’ dat er wel degelijk rekening moet worden gehouden met de patiëntenrechtenwet: “Ongeacht of het verslag waarvan sprake in uw mail al dan niet deel uitmaakt van het patiëntendossier, de patiëntenrechtenwet is sowieso van toepassing op (contractuele en buitencontractuele) privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtsverhoudingen inzake gezondheidszorg verstrekt door een beroepsbeoefenaar van een patiënt.”
Aangezien de persoon met een zorgnood en de mantelzorger op het overleg aanwezig waren en dit overleg in het Frans verliep op vraag van de persoon met een zorgnood, leek het de adjunct van de gouverneur aangewezen dat zij nadien een Franstalige versie van het verslag krijgen. In de context van inspraak, communicatiemiddel en overleg die het MDO typeren, lijkt het vreemd om een Franse versie te ontzeggen aan een inwoner van een randgemeente.
Voetnoten
68 De LDC-regelgeving, inclusief de opdrachten en taken, is terug te vinden in het Vlaams Woonzorgdecreet van 13 maart 2009.
De werking van het multidisciplinair overleg werd op het ogenblik van de vraagstelling geregeld door zowel federale als Vlaamse normen, respectievelijk in de regelgeving voor de Geïntegreerde Diensten voor Thuisverzorging (GDT) en de samenwerking tussen zorgaanbieders voor eerstelijnsgezondheidszorg.
69 MB van 18 november 2005 tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden waarin een tegemoetkoming kan worden toegekend voor de verstrekkingen omschreven in artikel 34, eerste lid, 13° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 1, 1° en 2de.
70 KB van 14 mei 2003 tot vaststelling van de verstrekkingen omschreven in artikel 34, eerste lid, 13° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 2, 1°, f: De patiënt of een door hem aangeduide mantelzorger moet aanwezig zijn, behalve indien de patiënt verklaart dat zijn aanwezigheid of die van de mantelzorger niet vereist is.
71 KB van 14 mei 2003, artikel 2, 1° c.
72 Patiëntenwet: wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
73 Patiëntenwet, artikel 8, §1. De patiënt heeft het recht om geïnformeerd te worden, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar.
§2. De inlichtingen die aan de patiënt verstrekt worden, met het oog op het verlenen van diens toestemming bedoeld in §1, hebben betrekking op het doel, de aard, de graad van urgentie, de duur, de frequentie, de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico’s verbonden aan de tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven en de financiële gevolgen.
Ook bij de behandeling van stedenbouwkundige aanvragen rijst de vraag of bepaalde dossierstukken moeten worden vertaald, wanneer zij ter inzage van het publiek worden gelegd.
In maart 2017 werd de dienst van de adjunct van de gouverneur gecontacteerd, omdat in een dossier dat ter inzage lag op de gemeentelijke stedenbouwkundige dienst van een randgemeente Franstalige documenten of (gedeeltelijke) vertalingen ontbraken. De vraag hield verband met het GSM-R-Project (GSM for Railway) van het overheidsbedrijf Infrabel. Dat project beoogt een verhoogde veiligheid door de installatie en het onderhoud van een autonoom functionerende zend- en ontvangstinstallatie op het grondgebied van een randgemeente.
Als overheidsbedrijf dat, volgens de systematiek van de Taalwet bestuurszaken, als centrale dienst kan worden gekwalificeerd, gebruikt Infrabel uitsluitend het Nederlands in zijn contacten met een randgemeente.74 Voorts bepaalt artikel 40 SWT dat de berichten en mededelingen die de centrale diensten aan het publiek richten door bemiddeling van de plaatselijke diensten worden gesteld in de taal die ter zake opgelegd is aan die diensten.
Uit de aard zelf van het te organiseren openbaar onderzoek vloeit voort dat de regeling van de zogenoemde berichten en mededelingen (art. 24 SWT) van toepassing is, waardoor tweetaligheid (met voorrang van het Nederlands) aan de orde is.
Op basis van de adviespraktijk van de VCT kan worden besloten dat een eentalig Nederlandse stukkenbundel niet voldoet aan de wettige verwachtingen van inwoners van faciliteitengemeenten die hun taalrechten inroepen. De VCT heeft in haar adviezen75 steeds rekening gehouden met het belang van de inspraakmogelijkheden van de burgers. Zij is van oordeel dat alle teksten die noodzakelijk zijn om, enerzijds, het opzet te begrijpen, en, anderzijds, volwaardig te kunnen deelnemen aan de inspraakprocedure, ook in het Frans beschikbaar moeten zijn voor de inwoners van de randgemeenten die dit wensen. Van de teksten die als ‘bindtekst’ worden gebruikt, volstaat een samenvatting in het Frans ten behoeve van die inwoners. Rekening houdend met het feit dat alle informatie ter inzage wordt gelegd in het gemeentehuis, moeten de gemeentelijke diensten volgens de Commissie ervoor zorgen dat de particulieren alle inlichtingen of elke toelichting krijgen in hun taal.
Wanneer Ruimte Vlaanderen, de vergunningverlenende overheid, de gemeente belast om het openbaar onderzoek te organiseren, is de regel voor het ‘intern taalgebruik’ van toepassing waardoor uitsluitend het Nederlands wordt gebruikt tussen beide administraties.76
Probleem hierbij is dat de gemeente, die de stukken in het Nederlands ontvangt, niet de auteur is van de inzagestukken, doch slechts de inzage ervan faciliteert. Hierdoor rijst de vraag wie verantwoordelijk is voor de vertaling van de documenten. Is dit de aanvrager? De overheid die het dossier behandelt en de eindbeslissing neemt? Of de gemeente als organisator van het openbaar onderzoek?
Naar aanleiding van een soortgelijk dossier77 in 2011, ontstond er binnen de Vaste Commissie voor Taaltoezicht discussie over die kwestie. Volgens de Nederlandstalige afdeling binnen de VCT moet de gemeente instaan voor de vertaling van alle stukken. De Franse afdeling maakt daarentegen een onderscheid tussen verschillende categorieën van informatie en verdeelt de vertaalslag over de verschillende actoren in het dossier, namelijk het Vlaams Gewest, Infrabel en de gemeente. Met haar standpunt lijkt de Franse afdeling zich aan te sluiten bij dat van de Commissie in 2009, waarin de vertaallast verdeeld werd tussen het Vlaams Gewest en de gemeente.78
Na meerdere contacten met de dienst ruimtelijke ordening van de betrokken randgemeente, de projectcoördinator bij Infrabel en de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar toonde de projectleider van Infrabel zich bereid om te voorzien in de vertaling van passages die het een Franstalige mogelijk moeten maken om zich een accuraat beeld te vormen van de aard en draagwijdte van het GSM-R Project zoals vormgegeven in de randgemeente in kwestie. De overige teksten zouden in het Nederlands behouden blijven omwille van het feit dat het hier attesten betrof die uitgereikt werden door Vlaamse overheidsinstanties.
Bij Ruimte Vlaanderen, de vergunningverlenende overheid, kon men zich vinden in het overdoen van het openbaar onderzoek en in een vertaling van de essentiële documenten.
Volgens de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar stellen de voorgestelde oplossing en het vertaalwerk in dit dossier geen probleem voor de naleving van termijnen. Maar hij waarschuwde ervoor dat eenzelfde aanpak voor aanvragen die na 23 februari 2017 worden ingediend, problematisch zou kunnen zijn. Dan geldt immers de nieuwe regeling van de omgevingsvergunning met strikte termijnen en (na de komende codex-wijzigingen) boetes, indien niet tijdig beslist wordt over het al dan niet toekennen van de vergunning. Hij drong aan op verheldering over de vraag wie er zal instaan voor de vertalingen in het kader van omgevingsvergunningsaanvragen.
Naar aanleiding van zijn opmerkingen en een vraag die een gemeentesecretaris van een andere randgemeente stelde over de naderende invoering van het digitaal omgevingsloket79, organiseerde de adjunct van de gouverneur een vergadering met de verschillende stedenbouwkundige ambtenaren. Tijdens dat overlegmoment kwamen o.a. de volgende aspecten aan bod:
Strikte termijnen in het omgevingsloket
In de nieuwe regeling van de unieke omgevingsvergunning verloopt het openbaar onderzoek deels digitaal (via het digitaal loket, de website van de betrokken gemeente), deels analoog. Zo blijft de aanplakking ter plekke (de gekende ‘gele affiches’) behouden.
In het digitaal loket kunnen de kerngegevens van het dossier worden geraadpleegd, het volledige dossier is echter alleen raadpleegbaar bij het gemeentebestuur. Ook bij provinciale of Vlaamse projecten waar de behandeling en beslissing berusten bij de deputatie, respectievelijk de Vlaamse regering,80 organiseert de gemeente het openbaar onderzoek.
De gemeente moet bij de organisatie van het openbaar onderzoek rekening houden met de voorschriften van artikel 24 van de Taalwet bestuurszaken, waardoor de aankondigingen en het dossier raadpleegbaar moeten zijn in het Nederlands en het Frans.
Volgens de nieuwe regeling, moet de gemeente de beslissing over de aanvraag binnen de 10 dagen analoog en digitaal ter inzage leggen in het gemeentehuis, en een samenvattende tekst publiceren op haar website. De inzage betreft niet alleen de beslissing, maar ook o.a. de vergunningsaanvraag, de adviezen van adviesinstanties, het verslag van de gewestelijke omgevingsambtenaar…
Door de nieuwe termijnen die gelden voor de start van het openbaar onderzoek wordt de vertaling van vaak omvangrijke en technische teksten een delicate kwestie, temeer daar verschillende van die documenten opgesteld worden door andere administraties.
Uit navraag bij de verschillende stedenbouwkundige ambtenaren bleek dat vragen naar (integrale) vertalingen in het kader van openbare onderzoeken en bezwaarschriften meestal pragmatisch worden opgevangen door een individuele dienstverlening in het Frans. Een van de deelnemers aan het gesprek wees erop dat ook voor Nederlandstaligen die individuele dienstverlening aangewezen is, omdat enkel een minderheid erin slaagt om de stukken (zoals geografische plannen) juist te interpreteren.
Die pragmatische aanpak sluit overigens aan bij de zienswijze van de VCT, die in verschillende dossiers tot het besluit kwam dat “wanneer dossiers in de gemeentebesturen ter kennis worden gebracht van het publiek, voornoemde besturen ervoor zorgen dat particulieren die in de gemeente wonen alle inlichtingen of toelichtingen kunnen krijgen in hun taal.”
Uit recente adviezen van de Commissie blijkt dat de vertaallast meer en meer bij de gemeenten komt te liggen: de autoriteit die de documenten moet overmaken in de taal die wordt opgelegd door de SWT of door de GWHI is verantwoordelijk voor de vertaling.81
Door de korte en strikte behandelingstermijnen van de nieuwe regelgeving kan de noodzaak om teksten te (laten) vertalen problematisch worden, indien dit niet bij aanvang al is voorzien. Zeker in het kader van bepaalde projecten (zoals ingediend door overheidsbedrijven) verwachten bepaalde deelnemers dat de indieners hiermee meer rekening houden vanaf het opstarten van het project.
Grotere werklast door vertalingswerk
Het probleem van de hogere werklast voor de randgemeenten ten gevolge van het vertaalwerk was, zoals gezegd, al eerder, met name in april 2016, zijdelings aangekaart door een randgemeente in het kader van haar vraag om tussenkomst bij Ruimte Vlaanderen, wegens het ontbreken van een Franstalige interface van het nieuwe digitale Omgevingsloket.82 Daardoor konden de inwoners van de randgemeente die hun dossier in het Frans wensten in te dienen op basis van artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken geen gebruik maken van het digitaal platform, en moesten zij hun dossier analoog (d.w.z. op papier) indienen. De gemeentesecretaris uitte zijn bezorgdheid over de bijkomende werklast die dit met zich mee zou brengen, omdat de gemeente de gegevens van een analoog dossier dat in het Frans wordt ingediend, zal moeten inbrengen in het uitwisselingsplatform,83 wat ook vertalingen vergt.
Op het moment van de vraag van de gemeentesecretaris konden de gemeenten dossiers naar keuze analoog of digitaal behandelen. Volgens de projectleider bij Ruimte Vlaanderen verschilde het (indien gewenst) coderen van een analoog dossier niet naargelang het dossier in het Nederlands of het Frans werd ingediend.
De bezorgdheid van de gemeentesecretaris over de bijkomende werklast voor de randgemeenten is echter begrijpelijk. Ook al kan een particulier in alle Vlaamse gemeenten nog altijd zijn aanvraag analoog indienen – zodat ook die administraties het dossier moeten ‘digitaliseren’, d.w.z. de gegevens op een gestructureerde wijze inbrengen in het platform – dan zijn er nog andere factoren die de werklast van de randgemeenten effectief kunnen verhogen.
Eerst en vooral is het niet onredelijk te veronderstellen dat in de taalhomogene gemeenten de stap naar het digitaal loket vlot zal worden gezet, waardoor het aantal analoog ingediende dossiers vrij vlug kan dalen. Het digitaal loket vergemakkelijkt immers het invullen van de aanvraag, omdat bepaalde tools automatisch gegevens invullen of dit kunnen ondersteunen, vragen die niet moeten worden beantwoord niet worden weergegeven… In de randgemeenten lijkt de ‘digitale stap’ minder vanzelfsprekend, omdat er (nog) geen Franstalige interface beschikbaar is. Een bouwaanvraag digitaal indienen, kan in deze gemeenten dus enkel in het Nederlands. Rekening houdend met de samenstelling van de gemeentebevolking is het niet ondenkbaar dat bouwheren hun dossier toch in het Frans wensen in te dienen, ook al kan dit niet digitaal.
Bovendien geldt er voor die gemeenten een afwijkende procedure: dossiers die in principe digitaal moeten worden ingediend, zoals de aanvragen met medewerking van een architect, worden in de randgemeenten nog altijd analoog ingediend wanneer de bouwheer beroep wenst te doen op de faciliteitenregeling.
Volgens de gemeentesecretaris brengt dit niet alleen extra coderingswerk met zich mee, maar moet de administratie – samen met de bouwheer – de aanvraag voor omgevingswerken vertalen om die vervolgens in het uitwisselingsplatform in te brengen.
Uit de praktijk is al gebleken dat er problemen kunnen ontstaan wanneer voor de behandeling van een aanvraag het advies van een andere administratie nodig is. Zo heeft de adjunct van de gouverneur in het verleden al een vraag behandeld omdat een Vlaams adviesorgaan weigerde een aanvraag ontvankelijk te verklaren wegens de Franstalige stukken in het dossier.84
Tijdens het uitwisselingsmoment dat de dienst van de adjunct van de gouverneur organiseerde, bleek dat er bij de verschillende vertegenwoordigers van de randgemeenten eenzelfde bezorgdheid leeft ten aanzien van de vertaallast in dossiers inzake ruimtelijke ordening.
Men is o.a. bezorgd over de financiële gevolgen van de eis voor integrale vertaling van dossiers. Die eis lijkt niet alleen moeilijk verenigbaar met de beoogde administratieve vereenvoudiging en efficiëntere verwerking van bouwaanvragen, maar ook financieel onhaalbaar.
Volgens bepaalde deelnemers impliceert de vertaallast, naast inzet van financiële en menselijke middelen, ook een inhoudelijke appreciatie. Daar waar zij gerust verantwoordelijkheid willen opnemen voor het correcte verloop van de procedure, vinden ze dit minder vanzelfsprekend voor de vertaling van stukken voor adviesverlenende instanties of het openbaar onderzoek.
Voetnoten
74 Artikel 39, §2, tweede lid SWT.
75 VCT 29 november 2009, advies 41.019; 20 februari 2009, advies 39.232; 30 mei 1996, advies nr. 28.110.
76 Artikel 23 SWT.
77 VCT 14 januari 2011, advies 41.139 (advies verstrekt na een bijkomende vraag wie voor de vertaling van de beslissing van de vergunningverlenende overheid moet instaan, met het oog op de mededeling ervan aan de inwoners).
78 VCT 20 februari 2009, advies 39.232. De adviezen 39.232 en 41.039 betreffen de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd door Infrabel met betrekking tot het GEN-project op lijn 124 Brussel-Charleroi.
79 Zie voor meer informatie in dit verband het hoofdstuk “Taalwetgeving in een digitale maatschappij” van dit verslag.
80 Inwoners van de randgemeenten kunnen, indien zij dit wensen, hun aanvraag ook in het Frans indienen bij de provinciale diensten (art. 34, §1 SWT) en de Vlaamse diensten (art. 36, §2 GWHI).
81 VCT 2 december 2016, advies 48.158. Het advies betreft de stedenbouwkundige aanvraag in Duitstalige gemeenten.
Zie ook VCT 7 oktober 2010, advies 40.164. Het advies betreft een Brusselse gemeente die het openbaar onderzoek moet organiseren voor een dossier beheerd door het Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
82 Zie voor meer informatie in dit verband het hoofdstuk “Taalwetgeving in een digitale maatschappij” in dit verslag.
83 Leidraad Omgevingsvergunning voor gemeentebesturen: “Om het Omgevingsvergunningenregister te kunnen uitbouwen tot een authentieke bron van vergunningsinformatie moeten alle beslissingen digitaal zijn. Daarom moeten analoge aanvraagdossiers bij de ontvankelijkheid- en volledigverklaring omgezet worden naar een digitale versie. Deze digitale versie zal verder de basis vormen voor de behandeling van de aanvraag en de uiteindelijke beslissing.”, raadpleegbaar via https://www.omgevingsloketvlaanderen.be/sites/default/files/atoms/files/Leidraad%20omgevingsvergunning%20voor%20gemeentebesturen.pdf, p 120.
84 Zie het Activiteitenverslag van de dienst van de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant 2010-2011, Taalwetgeving en vertalingen, p 50.
Het dossier betrof de aanvraag van een bouwvergunning. De adviesverlenende instantie was van mening dat zij als Vlaamse overheid geen Franstalige dossiers kon behandelen. Hoewel de diensten van de randgemeenten in hun contacten met de Vlaamse administratie uiteraard het Nederlands moeten gebruiken, vond de adjunct van de gouverneur het problematisch dat een dienst van de Vlaamse regering een vertaling van stukken (ingediend door een particulier) zou eisen in een dossier dat door die dienst als ontvankelijk (inclusief de Franstalige documenten) moet worden beschouwd, indien de burger het rechtstreeks zou indienen.
In maart 2019 vroeg een dienst van de provincie Vlaams-Brabant in hoeverre de documenten die in openbaar onderzoek gaan in de goedkeuringsprocedure voor het beleidsplan Ruimte Vlaanderen moeten worden vertaald en ter beschikking gesteld van de inwoners van de faciliteitengemeenten.
Op basis van de Vlaamse Codex voor Ruimtelijke Ordening (VCRO) moet de ruimtelijke ordening van het Vlaams Gewest, de provincies en de gemeenten worden vastgelegd in ruimtelijke structuurplannen of beleidsplannen. Een ruimtelijk beleidsplan bevat een strategische lange termijnvisie voor ruimtelijke ontwikkeling. De Vlaamse regering hecht hierbij een groot belang aan inspraak en participatie voor de burger. De raadpleging van de bevolking is verplicht in verschillende fases van het opmaakproces en omvat de organisatie van een openbaar onderzoek.
Informatieverplichting
De deputatie is er wettelijk toe gehouden om informatie over het beleidsplan te verstrekken aan de gemeenten en het publiek. Zo moet het publiek geïnformeerd worden via de klassieke media (bericht in gemeentelijke infobladen, dag- en weekbladen en in het Belgisch Staatsblad) en via de website van de provincie en elke gemeente.
Verplichte raadpleging
Het publiek moet ook verplicht geraadpleegd worden over de opmaak van het beleidsplan. Die raadpleging kan verschillende vormen aannemen en op verschillende tijdstippen in het opmaakproces plaatsvinden. De deputatie voorziet minstens de mogelijkheid om schriftelijk (analoog of digitaal) te reageren op de conceptnota, die integraal wordt gepubliceerd op de provinciale website. Een analoge versie is ook raadpleegbaar via de gemeenten.
Openbaar onderzoek
Er moet ook een openbaar onderzoek plaatsvinden dat binnen de 60 dagen na de voorlopige vaststelling minstens wordt aangekondigd via de gebruikelijke kanalen (gemeentelijke infobladen, dag- en weekbladen, Belgisch Staatsblad, provinciale en gemeentelijke websites). De aankondiging bevat of vermeldt minstens een beknopte toelichting, plaats waar het plan kan worden ingekeken, begin- en einddatum van het openbaar onderzoek, informatie over de informatie- en inspraakvergaderingen, de wijze waarop, waar en wanneer het publiek zijn reacties kenbaar kan maken…
Het ontwerp zelf moet raadpleegbaar zijn op de provinciale website en in het gemeentehuis. De deputatie stuurt daartoe een analoge versie naar elke gemeente.
De provinciale diensten moeten de taalvoorschriften van artikel 34, § 1 van de Taalwet bestuurszaken toepassen. Dit betekent dat zij in hun contacten met de gemeentelijke diensten van de randgemeenten alleen het Nederlands mogen gebruiken, maar in die met de inwoners van die gemeenten het Frans in de bij wet voorgeschreven situaties.
De aankondiging van het openbaar onderzoek, de documenten die het publiek kan inkijken in het kader van dat openbaar onderzoek en de berichten in dat verband op de provinciale en gemeentelijke website zijn ‘berichten en mededelingen aan het publiek’.
Op basis van artikel 34, § 1 gebruiken de provinciale diensten voor de rechtstreekse berichten de taal van de gemeente waar hun zetel is gevestigd, d.w.z. het Nederlands. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht is echter van mening dat een letterlijke toepassing van de wet tot gevolg zou hebben dat tweetalige berichten en mededelingen aan het publiek van de faciliteitengemeenten de facto onmogelijk worden. Die interpretatie zou, volgens de Commissie, indruisen tegen de algemene inrichting van de Taalwet bestuurszaken die, enerzijds, de homogeniteit van de eentalige taalgebieden heeft willen verstevigen, en, anderzijds, uitdrukkelijk faciliteiten heeft toegekend aan de inwoners van de faciliteitengemeenten. Volgens de Commissie moet het Nederlands en het Frans worden gebruikt wanneer de diensten zich rechtstreeks en in het bijzonder richten tot het publiek van die gemeenten. Dit is ook het geval voor de documenten die verplicht ter kennis moeten worden gebracht aan het publiek van die gemeenten.
De berichten die via de gemeentelijke diensten aan het publiek beschikbaar worden gesteld, volgen de taalregeling van die diensten en moeten dus op basis van artikel 24 van de Taalwet bestuurszaken in het Nederlands én het Frans worden gesteld in de randgemeenten. Volgens de Commissie betekent dit alleszins dat, in een eentalig gebied, de bijzondere regelingen er niet toe mogen leiden dat de taal van het gebied zijn voorrang zou verliezen, en dat ze er niet op mogen neerkomen dat de twee talen in alle opzichten gelijkgesteld worden.
Uit de adviezenrechtspraak van de Commissie blijkt dat bij de organisatie van een openbaar onderzoek in de gemeenten met een speciaal taalstatuut alle teksten die onontbeerlijk zijn om enerzijds de opzet van het project te begrijpen, en anderzijds op een volwaardige manier te kunnen deelnemen aan de inspraakprocedure, ook in het Frans beschikbaar moeten zijn voor de inwoners die dit wensen. Voor de teksten die als ‘bindtekst’ worden gebruikt en de aangekaarte problematiek in het algemeen omschrijven, volstaat een samenvatting in het Frans voor die inwoners.
In de regelgeving staat duidelijk opgesomd welke informatie er minstens moet worden verstrekt aan het publiek. Die documenten lijken alvast in aanmerking te komen voor vertaling.
Het publiek uit de randgemeenten moet bijgevolg in het Frans geïnformeerd worden over de inspraakmogelijkheden en de algemene strekking van het project, inclusief de beknopte toelichting zoals vermeld in artikel 23, § 1 van het Besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 2018 houdende nadere regels voor de opmaak, de vaststelling en de herziening van ruimtelijke beleidsplannen (BS 25/04/2018).
Wat betreft de aankondigingen in de dag- en weekbladen, zou – rekening houdend met de afwezigheid van een regionaal (tweetalig) dagblad met een verspreidingsnorm toegespitst op de zes randgemeenten – de publicatie van die berichten in het Nederlands in de gewone pers (d.w.z. met een verspreidingsradius die de hele provincie omvat), en in het Nederlands en het Frans in de gemeentelijke infobladen de Franstalige inwoners van die gemeenten voldoende informeren.
De aankondigingen op de gemeentelijke websites moeten uiteraard in het Nederlands en het Frans op basis van artikel 24 van de Taalwet bestuurszaken, met voorrang voor het Nederlands.
Voor het openbaar onderzoek moeten alle essentiële documenten in het Frans beschikbaar zijn voor de inwoners die dit wensen. Ook hier biedt het besluit van 30 maart 2018 een goed aanknopingspunt: de conceptnota moet integraal raadpleegbaar zijn op de provinciale website en bij de gemeentelijke diensten. Het kan dan ook als een essentieel document worden beschouwd.
Welke documenten verder ook als essentieel moeten worden beschouwd, is een afweging die de provinciale diensten op basis van het concrete dossier zullen moeten maken. Belangrijk is dat de inwoners voldoende geïnformeerd worden over de algemene strekking van het plan en (minstens) over de aspecten die specifiek hun regio betreffen. Volgens de adjunct van de gouverneur is het dan ook aanvaardbaar dat onderdelen van het ruimtelijk beleidsplan waarvan de impact zich beperkt tot andere regio’s eventueel niet worden vertaald.
De integrale publicatie van de conceptnota op de provinciale website in het Frans kan problemen stellen. Taalfaciliteiten werden toegekend aan de inwoners van de faciliteitengemeenten en mogen niet leiden tot een veralgemeende tweetaligheid in een taalhomogeen gebied. Vermits de conceptnota ook bij de diensten van de randgemeenten raadpleegbaar moet zijn ’op een wijze voor iedereen toegankelijk’ valt het eventueel te overwegen om met een van de betrokken gemeenten af te spreken om ook de conceptnota op haar website te publiceren. Op de provinciale website zou dan ten behoeve van de Franstalige inwoners van de randgemeenten eventueel een link kunnen worden ingevoegd naar de (Franstalige) pagina van die gemeentelijke website. Dit laatste denkspoor is een suggestie die niet eerder werd toegepast.
Vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid acht de adjunct van de gouverneur het wel aangewezen dat de provinciale diensten zorgen voor de vertaling naar het Frans. Op die manier kan er geen discussie ontstaan over inhoudelijke verschillen op basis van meerdere vertalingen, en worden nodeloze vertragingen bij de uitvoering van het project voorkomen.