In principe verstrekt een onderwijsinstelling die gevestigd is in een randgemeente onderwijs in het Nederlands. Die gemeenten zijn immers gelegen in het Nederlandstalig taalgebied.
De wet van 2 augustus 1963 op het gebruik van de talen in bestuurszaken laat echter toe dat er ook onderwijs kan worden verstrekt in het Frans, indien deze taal de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind is, en indien het gezinshoofd in een van de randgemeenten verblijft. Het gemeentebestuur is bovendien door de wet verplicht om dit onderwijs in te richten op verzoek van zestien gezinshoofden die in de gemeente verblijven. De wet regelt ook het aantal wettelijk verplichte uren onderwijs van de tweede landstaal.
Op basis daarvan werd een Franstalige gemeenteschool opgericht in elke randgemeente. Daarnaast zijn er ook nog 2 vrije basisscholen met het Frans als onderwijstaal.
Dit afwijkend taalregime heeft een aantal gevolgen voor de taalkennis van het onderwijzend en administratief personeel van die scholen, net zoals voor de pedagogische inspectie en het leerprogramma (doelstellingen en eindtermen).
Jarenlang werd betwist dat het onderwijzend personeel van deze scholen ook de kennis van het Nederlands moest aantonen. Het Grondwettelijk Hof beëindigde dit dispuut in 2006 met het arrest nr. 65/2006 van 3 mei 2006.
Volgens het Hof moet het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen in de randgemeenten niet alleen voldoen aan artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, maar ook aan artikel 27 van de Taalwet bestuurszaken. In de praktijk betekent dit dat de leerkrachten hun kennis van de onderwijstaal (het Frans) en van de bestuurstaal (het Nederlands) moeten aantonen.
Ondanks de vrijheid van onderwijs kunnen bijkomende voorwaarden inzake taalgebruik en taalkennis worden opgelegd die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de gemeentelijke organisatie waartoe men als (onderwijzend) personeelslid toetreedt.
Volgens artikel 23 van de Taalwet bestuurszaken, gebruiken de gemeentelijke diensten het Nederlands voor hun interne werking. Artikel 27 van die wet is een noodzakelijk aanhangsel van dit artikel.
Er is ook geen sprake van een verboden verschil in behandeling tussen, enerzijds, het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen in de randgemeenten dat de kennis van de onderwijstaal en de bestuurstaal moet aantonen, en, anderzijds, het onderwijzend personeel van de andere gemeentelijke basisscholen dat alleen zijn kennis van de onderwijstaal moet aantonen.
Volgens het Grondwettelijk Hof (arrest 65/2006) is het niet verantwoord dat aan het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen in de randgemeenten dezelfde eisen voor het niveau van de taalkennis worden gesteld als die voor schooloverheden en de andere gemeentelijke ambtenaren, omdat men rekening moet houden met het feit dat die leerkrachten benoemd zijn om in het Frans onderwijs te verstrekken in scholen waar de onderwijstaal het Frans is. Het Hof is dus van mening dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet daardoor worden geschonden, omdat Selor niet gemachtigd wordt om het niveau van de taalkennis aan te passen aan de aard van de functie.
Ten slotte oordeelt het Grondwettelijk Hof in het arrest 65/2006 dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden geschonden, omdat artikel 53 van de Taalwet bestuurszaken geen vrijstelling voorziet voor kandidaten die hun kennis van het Nederlands kunnen bewijzen via een getuigschrift grondige kennis Nederlands, dat wordt uitgereikt door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap ingesteld door artikel 15 van de Onderwijstaalwet.
Voor meer informatie: zie arrest 65/2006 van het Grondwettelijk Hof
Het onderwijzend personeel van de vrije gesubsidieerde scholen in de randgemeenten maakt geen deel uit van het gemeentelijke personeel. Het valt bijgevolg niet onder de toepassing van de artikelen 23 en 27 van de Taalwet bestuurszaken, en moet zijn kennis van de bestuurstaal, het Nederlands, niet aantonen.
Dit personeel moet evenmin de kennis van de bestuurstaal, het Nederlands, aantonen op basis van artikel 19quater van het Rechtspositiedecreet Gesubsidieerd Onderwijs. Het Grondwettelijk Hof stelt immers dat de onderwijsbevoegdheid de Gemeenschappen wel de mogelijkheid biedt om het onderwijs van een bepaalde taal als onderdeel van het schoolprogramma op te leggen, maar niet om het gebruik van de talen voor het onderwijs te regelen in de randgemeenten. Artikel 129 § 2 van de Grondwet onttrekt die bevoegdheid wat de randgemeenten betreft immers uitdrukkelijk aan de Gemeenschappen ten gunste van de federale overheid. Bijgevolg is het de federale overheid die een bepaald niveau van taalkennis kan opleggen en die kan regelen hoe die kan worden aangetoond.
Concreet betekent dit dat het onderwijzend personeel van de Franstalige vrije gesubsidieerde basisscholen in de randgemeenten hun kennis van het Nederlands niet moet aantonen, terwijl dit wel het geval is voor het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke scholen.
Voor meer informatie:
zie de arresten 28/2015 en 68/2016 van het Grondwettelijk Hof, en arrest 232.445 van de Raad van State
De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd om regelend op te treden voor het onderwijs dat wordt georganiseerd in de randgemeenten die in het Nederlandstalige taalgebied gelegen zijn. Voor alles wat hun organisatie en hun administratie betreft, vallen de Franstalige scholen in de randgemeenten onder de bevoegdheid en de administratieve controles van de Vlaamse Gemeenschap. De administratieve en financiële inspectie wordt dus uitgeoefend door de Vlaamse Gemeenschap. De pedagogische inspectie daarentegen, gebeurt door de onderwijsinspectie van de Franse Gemeenschap.
Bij de pedagogische inspectie wordt gecontroleerd of de schooloverheden de voorschriften en kwaliteitsnormen die wettelijk zijn opgelegd correct toepassen. Het gaat hier bijvoorbeeld over het inhoudelijke toezicht op het leerplan, het onderwijspeil… Voor de scholen die vallen onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap zijn die voorschriften hoofdzakelijk opgenomen in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
Niettemin gebeurt de pedagogische inspectie door de onderwijsinspectie van de Franse Gemeenschap, op basis van de inhoudelijke normen en leerplannen van de Franse Gemeenschap. Dit is historisch gegroeid. Toen de gemeenschappen bevoegd werden voor de onderwijsmaterie, werd die regeling behouden en vastgelegd in protocolakkoorden. De Vlaamse overheid wou die regeling wijzigen via het decreet van 23 oktober 2009 houdende interpretatie van de artikelen 44, 44bis en 62, §1, 7°, 9° en 10°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997. Tegen dit decreet werden meerdere vernietigingsverzoeken ingediend bij het Grondwettelijk Hof door ouders van leerlingen, leerkrachten en de inrichtende machten van de Franstalige gemeentelijke basisscholen. In het arrest 124/2010 van 28 oktober 2010 oordeelt het Hof over de toepasbaarheid van het decreet op de Franstalige scholen in de randgemeenten.
Volgens het Grondwettelijk Hof werd de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor het Franstalige basisonderwijs in de randgemeenten, op voorwaarde dat er geen afbreuk gedaan zou worden aan de bestaande waarborgen voor de Franstaligen. Daardoor bleef o.a. het protocolakkoord van 1 juni 1970 dat tussen de nationale ministers van Nationale Opvoeding werd afgesloten, van toepassing. Daarin werd afgesproken dat de pedagogische inspectie in de Franstalige scholen in de randgemeenten een taak bleef voor de Franse Gemeenschap. Bijgevolg kan de Vlaamse pedagogische inspectie pas optreden na een uitdrukkelijke instemming van beide gemeenschappen.
De bestaande waarborgen gelden, volgens het Grondwettelijk Hof, alleen voor de pedagogische inspectie, zodat de Vlaamse Gemeenschap wél bevoegd is voor het vastleggen van de ontwikkelingsdoelen en eindtermen, de leerlingenbegeleiding en de goedkeuring van de leerplannen.
In dat verband moet men er, volgens het Hof, wél rekening mee houden dat de Vlaamse Gemeenschap de studiebewijzen van de Franse Gemeenschap als gelijkwaardig erkent en dat de betrokken scholen van bijzondere aard zijn. Denken we bijvoorbeeld aan het feit dat zij onderwijs verstrekken in het Frans en dat de pedagogische inspectie gebeurt door de inspecteurs van de Franse Gemeenschap, die hun verslagen met een vertaling aan de Vlaamse administratie bezorgen.
Daardoor zou de Vlaamse Gemeenschap een afwijkingsaanvraag niet kunnen weigeren, indien een van die scholen een afwijking zou vragen op de ontwikkelingsdoelen en eindtermen die de Vlaamse Gemeenschap vastlegde, en als vervangende eindtermen de algemene en bijzondere ontwikkelingsdoelen en eindtermen van de Franse Gemeenschap zou voorstellen.
In dat geval zijn de leerplannen immers afgestemd op de ontwikkelingsdoelen die zijn vastgelegd door de Franse Gemeenschap. Scholen moeten aan verschillende voorwaarden voldoen om erkend te worden. Zo moeten de leerplannen goedgekeurd worden door de Vlaamse regering op advies van de onderwijsinspectie. Voor de Franstalige scholen in de randgemeenten wordt die goedkeuring (niet) verleend op basis van de adviezen van de inspectie van de Franse Gemeenschap. Volgens het Grondwettelijk Hof kan de Vlaamse regering op basis van het beginsel van de federale loyauteit de erkenning niet opheffen of de financiering of subsidiëring niet inhouden van een school die een dergelijke afwijkingsaanvraag heeft ingediend of haar leerplan ter goedkeuring heeft voorgelegd, zolang de Vlaamse overheid die afwijkingsaanvraag niet heeft goedgekeurd en het leerplan niet heeft aanvaard.
Ten slotte moeten de scholen ook een beleidscontract of een beleidsplan afsluiten met een centrum voor leerlingenbegeleiding dat door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd. Die verplichting kan pas worden opgelegd, indien de Vlaamse overheid in het werkingsgebied van de betrokken scholen een centrum voor leerlingenbegeleiding financiert waarvan het personeel het bewijs heeft geleverd van zijn grondige kennis van de onderwijstaal van de instelling, in dit geval het Frans. Ze geldt verder alleen voor de verplichte taken van de centra voor leerlingenbegeleiding. Voor andere diensten zijn de schoolbesturen vrij een contract te sluiten met een Franstalige dienst.
Het Hof vernietigde in zijn arrest 124/2010, voor zover ze van toepassing zijn op de Franstalige scholen in de randgemeenten:
Voor meer informatie :
zie arrest 124/2010 van het Grondwettelijk Hof (vernietigingsarrest – gedeeltelijke vernietiging – verwerping beroepen onder voorbehoud interpretatie);
In zijn arrest nr. 60/2011 van 5 mei 2011 vernietigde het Hof op een analoge manier dezelfde artikelen uit het voornoemde Vlaamse decreet van 23 oktober 2009. Ditmaal ging het echter niet over de Franstalige scholen in de randgemeenten, maar wel over het Franstalige basisonderwijs in de taalgrensgemeenten.
Voor meer informatie: zie arrest 60/2011 van het Grondwettelijk Hof (vernietigingsarrest – gedeeltelijke vernietiging – verwerping beroepen onder voorbehoud interpretatie)