In België waarborgt artikel 30 van de Grondwet de taalvrijheid. Beperkingen, d.w.z. de burger verplichten om een bepaalde taal te gebruiken, kunnen enkel wettelijk worden opgelegd. Bovendien kan dit alleen maar voor bepaalde domeinen die in de Grondwet worden opgesomd.
Concreet betekent dit dat taalverplichtingen alleen opgelegd kunnen worden voor de relaties tussen de overheid en de burger en niet voor de contacten tussen de burgers onderling.
Het basisprincipe van de Belgische taalwetgeving houdt in dat de overheid de taal van het gebied gebruikt voor haar interne werking en in de contacten met de burgers. Dit principe vinden we terug in de belangrijkste normatieve teksten die het gebruik van de talen regelen, nl. de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 wanneer het gaat over bestuurszaken, de wet van 15 juni 1935 voor gerechtszaken en de wet van 30 juli 1963 voor het onderwijs.
Sinds de grondwetsherziening van 1970 zijn de Vlaamse en Franse Gemeenschap op basis van artikel 129, § 1 van de Grondwet bevoegd om het taalgebruik in bestuurszaken te regelen, uiteraard elk binnen het eigen taalgebied.
Die bevoegdheid is op 2 manieren beperkt:
Enerzijds naargelang het actieterrein van de diensten.
Beide gemeenschappen kunnen immers taalregels opleggen aan de overheidsdiensten “waarvan de werkkring niet verder reikt dan het taalgebied waarin zij gevestigd zijn”, zoals de gemeentelijke en provinciale diensten. De federale overheid blijft echter bevoegd voor o.a. de federale overheidsdiensten.
Anderzijds naargelang het lokalisatiecriterium.
De federale overheid blijft op basis van artikel 129, § 2 bevoegd voor de randgemeenten, de taalgrensgemeenten, de gemeenten van het Duitse taalgebied en van het administratief arrondissement van Brussel-Hoofdstad.
Het taalgebruik van de diensten van de gemeenschaps- en gewestregeringen wordt op zijn beurt geregeld door de federale overheid, via bijzondere wetten:
De deelstaten kunnen wel het taalgebruik regelen van hun diensten, indien het werkterrein alleen taalhomogene gemeenten bevat.
Een taalhomogene gemeente is een gemeente die volgens de Taalwet bestuurszaken alleen de taal van het gebied waarin ze gelegen is, mag gebruiken in haar contacten met de burger. Er bestaat geen speciale regeling waarop de inwoners zich kunnen beroepen om in hun contacten met de gemeentelijke diensten een andere taal te gebruiken.
De taalwetgeving in België vertrekt vanuit de taalvrijheid. Die kan alleen door een wet of een decreet worden beperkt in enkele domeinen die expliciet in de Grondwet worden opgesomd. Het gaat om:
Handelingen van het openbaar gezag | Artikel 30 Grondwet | Federale bevoegdheid |
Gerechtszaken | Artikel 30 Grondwet | Federale bevoegdheid |
Bestuurszaken | Artikel 129, § 1, eerste lid, 1° Grondwet | Bevoegdheid van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, behalve in de gemeenten of instellingen die worden vermeld in § 2 |
Onderwijs (in de inrichtingen die door de overheid worden ingesteld, gesubsidieerd of erkend) | Artikel 129, § 1, eerste lid, 2° Grondwet | Bevoegdheid van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, behalve in de gemeenten of instellingen die worden vermeld in § 2 |
Artikel 130, § 1, eerste lid, 5° Grondwet | Bevoegdheid van de Duitse Gemeenschap | |
Sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel | Artikel 129, § 1, eerste lid, 3° Grondwet | Bevoegdheid van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, behalve in de gemeenten die worden vermeld in § 2 |
Wettelijk voorgeschreven documenten van de ondernemingen | Artikel 129, § 1, eerste lid, 3° Grondwet | Bevoegdheid van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, behalve in de gemeenten die worden vermeld in § 2 |