Lokaal woonbeleid

Activiteitenverslag 2020-2021 - Bouwen en woonbeleid

Terug naar het overzicht

Het recht op een behoorlijke huisvesting wordt vermeld in artikel 23 van de Grondwet. Via de Vlaamse Codex Wonen beoogt de overheid het recht op menswaardig wonen te vrijwaren. Iedereen heeft het recht om te wonen in een veilige en gezonde woning die voldoet aan een aantal minimale kwaliteitsnormen op het vlak van veiligheid, gezondheid en basiscomfort. De gemeenten hebben een regierol voor het lokaal woonbeleid. Die houdt in dat zij o.a. de realisatie van sociale woonprojecten op hun grondgebied stimuleren en de kwaliteit van het woonpatrimonium bewaken.

Enquêtebrief in het kader van de woningkwaliteitsbewaking

In maart 2021 vroeg een randgemeente of de brief waarin inwoners uitgenodigd werden om deel te nemen aan een enquête waarin gepolst werd naar de bezettingsnorm van de woningen in de gemeente, in beide talen mocht worden verstuurd. De Nederlandstalige tekst zou op de voorzijde staan met de vermelding “Franstalige versie op keerzijde, Texte français en tête-bêche", en de Franstalige op de keerzijde.

De gemeente plande om de brief, gericht “aan de inwoners van [adres]”, te sturen naar een beperkt aantal gezinnen die geselecteerd werden op basis van de gezinssamenstelling en de geografische ligging van hun woning. Voor het invullen van de enquête werden verschillende mogelijkheden voorzien: op de papieren versie die met de brief zou worden meegestuurd, of online via een link of QR-code in de brief. De gegevens zouden ook anoniem worden verwerkt.

Naargelang de verdelingswijze kan een enquêtebrief worden beschouwd als een bericht aan het publiek dan wel een betrekking met een particulier.

Het niet-geïndividualiseerde aspect en de identieke inhoud zijn immers essentiële kenmerken die berichten en mededelingen onderscheiden van betrekkingen met particulieren. Een mededeling kan zo haar algemeen karakter verliezen als de naam van de geadresseerde wordt vermeld op de uitnodigingsbrief of in het enquêteformulier, of als opties/velden zijn aangekruist.

De grens tussen beide kwalificaties is niet altijd haarscherp en duidelijk te trekken. De praktijk heeft aangetoond dat bij enquêteprojecten kleine details in aanpak of uitvoering ertoe kunnen leiden dat een andere kwalificatie, en bijgevolg een andere taalregeling, moet worden gevolgd. Ook al waren er aanwijzingen in beide richtingen, de adjunct van de gouverneur was van mening dat in dit geval de kwalificatie ‘berichten en mededelingen’ weerhouden kon worden.

De brief en het enquêteformulier konden dus op basis van artikel 24 van de Taalwet bestuurszaken in het Nederlands en het Frans worden verspreid, met voorrang voor het Nederlands.

Dat kon door de Nederlandstalige brief én het enquêteformulier te laten volgen door de Franstalige versie van de brief en het formulier. Op de Franse versie van beide documenten kon de vermelding ‘vertaling uit het Nederlands’ worden toegevoegd om geen twijfel te laten bestaan over de voorrang van het Nederlands.

Het versturen van de uitnodigingsbrief en het enquêteformulier in beide talen geeft meer garanties voor de slaagkansen van het initiatief. Uit de praktijk is immers al gebleken dat de lage respons op enquêtes gedeeltelijk kan worden verklaard door een onvoldoende kennis van het Nederlands bij een deel van de respondenten. Daarnaast biedt die aanpak ook meer garanties voor het behoud van de anonimiteit bij de behandeling van de gegevens, omdat inwoners die in het Frans wensen te antwoorden geen contact moeten opnemen met de gemeentelijke diensten.

Taalkennisvereisten in de sociale huur

In mei 2021 contacteerde een sociaal verhuurkantoor van een randgemeente de adjunct van de gouverneur n.a.v. een mail van de toezichthouder van het agentschap Wonen Vlaanderen (hierna toezichthouder). Het sociaal verhuurkantoor werd gevraagd om de administratieve aanpak en procedure m.b.t. de controle en opvolging van de taalkennisvereiste Nederlands voor sociale huurders toe te lichten. Op basis van de Vlaamse Codex Wonen moeten zij immers hun kennis van het Nederlands, de bestuurstaal, het Nederlands, aantonen.1

Volgens het Grondwettelijk Hof, moeten sociale huurders in de randgemeenten, die het Frans wensen te gebruiken voor hun contacten met het sociaal verhuurkantoor, die kennis niet aantonen.2 

Volgens de toezichthouder, moeten huurders die niet Franstalig zijn en dus een andere taal dan het Frans spreken, zoals Nederlands, Engels, Arabisch of Pools, de kennis van het Nederlands aantonen conform de Vlaamse Codex Wonen, omdat zij geen beroep kunnen doen op de faciliteitenregeling uit de Taalwet bestuurszaken.

Dit standpunt van de toezichthouder leidde tot een aantal vragen bij het sociaal verhuurkantoor. Vertaald naar de praktijk, zou het er immers toe leiden dat het verhuurkantoor op een of andere wijze ook de kennis van het Frans van huurders moet monitoren of toetsen.

Voetnoten

1  Vlaamse Wooncode, artikel 6.20, eerste lid, 5° en 6°. 
2  GWH, 17 oktober 2019, arrest 136/2019; 10 juni 2008, arrest 101/2008.

Het toezicht van de adjunct van de gouverneur betreft de toepassing van de Taalwet bestuurszaken. Ze is niet bevoegd voor het toezicht op de toepassing van de Vlaamse Codex Wonen. Het standpunt van de toezichthouder raakt echter aan het toepassingsgebied van de Taalwet bestuurszaken; de kern betreft immers de voorwaarden om faciliteiten te kunnen genieten. De adjunct van de gouverneur achtte zich dan ook bevoegd om het dossier te behandelen.

De adjunct van de gouverneur ging eerst na welke taalverplichtingen er aan de sociale huurder worden opgelegd in de Vlaamse Codex Wonen, en stelde vast dat het ging om taalverplichtingen voor het Nederlands. Zij is niet bevoegd om vragen te beantwoorden over de wijze waarop huurders van sociale woningen de vereiste kennis van het Nederlands kunnen aantonen.

In artikel 6.20 van de Vlaamse Codex Wonen worden een aantal verplichtingen van de sociale huurder opgesomd, waaronder de vereiste om een basiskennis van het Nederlands aan te tonen. Die verplichting geldt, zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten, ook voor de huurder van een sociale woning in een randgemeente.

Volgens het Grondwettelijk Hof moeten, “opdat de woorden “zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten” een reële betekenis hebben, de (decretale) bepalingen […] alleen in die zin worden geïnterpreteerd dat zij niet van toepassing zijn op de […] huurders van […] sociale woningen die gelegen zijn in de rand- en taalgrensgemeenten, en die deze taalfaciliteiten wensen te genieten.”1 Hierdoor is de taalkennisverplichting niet van toepassing op deze huurders.2

Artikel 6.38 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex Wonen 2021 bevat een lijst met brevetten waarmee de huurders de vereiste kennis van het Nederlands kunnen aantonen.

De controle op de naleving van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 is een bevoegdheid van de afdeling Toezicht van het Agentschap Wonen-Vlaanderen.

Voetnoten

1 GWH, 10 juni 2008, arrest 101/2008, (overweging B.37), zie ook het arrest 136/2019 (overweging B.13.2) van 17 oktober 2019. 
2 GWH, 17 oktober 2019, arrest 136/2019, overweging B.13.3.

De vragen van het sociaal verhuurkantoor betroffen evenwel de kennis van het Frans. De toezichthouder was van mening dat een interpretatie waarbij de faciliteiten ook zouden worden toegekend aan niet-Franstalige inwoners van de faciliteitengemeenten, bijvoorbeeld op anderstaligen, zou neerkomen op een foutieve toepassing van de faciliteitenregeling, namelijk een te brede toepassing waardoor het uitzonderingskarakter van de faciliteiten genegeerd wordt en de voorrang van de bestuurstaal wordt uitgehold.

Bijgevolg, aldus de toezichthouder, is de taalkennisvereiste Nederlands

  • niet van toepassing op Franstalige sociale huurders van een faciliteitengemeente,
  • van toepassing op niet-Franstalige huurders, namelijk, degenen die een andere taal spreken dan het Frans, zoals Nederlands, Engels, Arabisch, Pools…

Hij voegde eraan toe dat het onderscheid tussen de Franstalige huurders en de niet-Franstalige kon worden gemaakt op basis van een objectief criterium, met name de kennis van het Frans.

Het sociaal verhuurkantoor kaartte de volgende vier kwesties aan:

  1. Op welke basis of wijze kan worden bepaald dat een sociale huurder geen faciliteiten kan genieten, omdat hij onvoldoende Frans spreekt, en bijgevolg alsnog Nederlands moet leren?
  2. Hoe kan het kantoor bepalen of een anderstalige die ook Frans spreekt, toch de kennis van het Nederlands moet aantonen?
  3. Leidt een vrijstelling voor de taalkennis Nederlands naargelang de huurder Franstalige of anderstalige is niet tot een ongelijke behandeling van de huurders op basis van nationaliteit of afkomst?
  4. Welke wetgeving – Vlaamse Wooncode of Taalwet bestuurszaken – primeert in deze situatie? Kan er eventueel aan de taalwetgeving worden voorbijgegaan?

Het sociaal verhuurkantoor moet, als plaatselijke dienst gevestigd in een randgemeente, op basis van artikel 25 van de Taalwet bestuurszaken het Frans gebruiken in zijn contacten met de huurder van een sociale woning gelegen in een randgemeente, indien de huurder dat vraagt. De keuze voor het Frans wordt in de Taalwet bestuurszaken niet onderworpen aan voorwaarden m.b.t. de gebruikelijke taal of moedertaal van de inwoner, noch wordt ze verbonden aan persoonlijke kenmerken zoals Franstalig zijn, afkomst of nationaliteit. De gehanteerde criteria voor de toekenning van taalfaciliteiten zijn:

  • de woonplaats van de aanvragers: de faciliteiten werden toegekend aan de inwoners, niet-inwoners van de faciliteitengemeente hebben er geen recht op;
  • de hoedanigheid van de aanvragers;
  • het gewenste gebruik van het Frans.

Alleen inwoners van de randgemeenten kunnen een beroep doen op de faciliteitenregeling. Vermits de taalkennisverplichting opgelegd wordt aan de huurder van een sociale woning, en niet aan een kandidaat-huurder, wordt zij concreet opgelegd aan een inwoner van de gemeente waar de sociale woning gelegen is.

In de randgemeenten houdt de faciliteitenregeling in dat kan worden afgeweken van het principieel gebruik van het Nederlands, ten voordele van het Frans. De faciliteitenregeling geldt niet voor andere talen.

De Taalwet bestuurszaken regelt in hoofdzaak het taalgebruik van de administratieve diensten. In die context bevat de wet ook taalkennisvereisten voor het personeel van die diensten. Dit is echter niet het geval voor de inwoner die beroep wenst te doen op de faciliteitenregeling.

Die keuzevrijheid, zonder bijkomende voorwaarden inzake taalkennis of vertrouwdheid met het Frans, blijkt niet alleen uit de formulering van het wetsvoorschrift dat het taalgebruik voor de betrekkingen met de particulieren regelt, maar ook uit de overige bepalingen van Hoofdstuk 3, afdeling 4 – Randgemeenten, van de Taalwet bestuurszaken. De criteria die we in de wet terugvinden, zijn:

  • in artikel 25 (betrekkingen met particulieren): “de door betrokkene gebruikte taal voor zover die het Nederlands of het Frans is”,
  • in artikel 26 (getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen): “in het Nederlands of in het Frans, naargelang van de wens van de belanghebbende”,
  • in artikel 28 (akten – Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel): “naargelang van de wens van de belanghebbende”.

De adjunct van de gouverneur stelde vast dat de Taalwet bestuurszaken nergens vereist dat een inwoner van een randgemeente een bepaalde kennis van het Frans moet aantonen om gebruik te kunnen maken van de faciliteitenregeling. De wet bevat ook geen handvatten om de kennis van die taal te toetsen of aan te tonen voor dat doel.

Zij vestigde ook de aandacht op het feit dat de Taalwet bestuurszaken het testen en certificeren van de taalkennis exclusief toevertrouwt aan het federaal selectiebureau, Selor. Selor attesteert de kennis van het Nederlands, het Frans of het Duits als bestuurstaal of als tweede taal van de ambtenaren. Er is dus op dit ogenblik geen wettelijke basis die sociale verhuurkantoren zou toelaten om de taalkennis van het Frans geldig te attesteren voor het toekennen van faciliteiten.

Niet-Franstalige huurders kunnen volgens de toezichthouder geen gebruik maken van de faciliteitenregeling, aangezien die enkel geldt t.a.v. het gebruik van het Frans en in de relatie met Franstalige inwoners van de randgemeenten.

De toezichthouder stelde terecht dat de Taalwet bestuurszaken alleen faciliteiten voor de Franse taal voorziet in de randgemeenten. In zijn standpunt maakte hij echter ook een onderscheid tussen Franstalige en anderstalige (d.w.z. niet-Franstalige) huurders. Een dergelijke voorwaarde zou de wetgever logischerwijze genoodzaakt hebben om in de regelgeving criteria op te nemen die het mogelijk moeten maken om ‘het Franstalig’ zijn van een inwoner op een duidelijke en objectieve wijze vast te stellen. Dat is niet het geval volgens de adjunct van de gouverneur.

Wel vinden we in de Taalwet bestuurszaken een dergelijk objectief criterium terug, met name de taal van het diploma waarop de aanwerving berust, om ambtenaren van o.a. de centrale diensten in te delen op een Franstalige of Nederlandstalige rol.

Volgens de adjunct van de gouverneur was een behoedzame benadering verder aangewezen, rekening houdend met de standpunten over subnationaliteit en het principe van de gelijke behandeling van vreemdelingen.

In België zijn er geen subnationaliteiten. De Belgische staatsstructuur is opgebouwd rond 4 taalgebieden, 3 gewesten en 3 gemeenschappen. Het territoriale bevoegdheidsgebied van de gemeenschappen is niet noodzakelijk gebonden aan één bepaald gewest en berust op het principe dat er geen subnationaliteit bestaat.

De indeling in taalgebieden wordt uitdrukkelijk vermeld in artikel 4 van de Grondwet. Volgens de Raad van State heeft de wetgever met deze indeling in taalgebieden geen etnografische vaststelling willen doen, maar een rechtsbegrip willen instellen waarbij ‘taalgebied’ derhalve niet betekent ‘een gebied waar in feite een bepaalde taal wordt gesproken’, maar ‘een gebied waar in rechte een bepaalde taal moet worden gesproken of een bepaalde taal moet worden gebruikt’.1

Hoewel België in 2001 het kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden ondertekende, werd het nog niet door alle deelstaten geratificeerd. Er bestaat immers geen consensus over de invulling van het concept nationale minderheid. De verschillende Vlaamse regeringen hebben sinds 1999 steevast verduidelijkt dat de Franstalige inwoners in de grote Rand rond Brussel niet beschouwd worden als een minderheid.

Dit aspect wordt ook verduidelijkt in de Vlaamse omzendbrief BA 97/222 van 16 december 1997 - Inleiding, punt 2: “In België bestaat het principe van de subnationaliteit niet; de talentelling werd door de wet van 8 november 1962 afgeschaft; er bestaat bijgevolg geen inventaris van de Franstaligen in het Nederlandse taalgebied.”

Voetnoten

1 RvS, 17 augustus 1973, arrest 15.990. 
2 Omzendbrief BA 97/22 van 16 december 1997 betreffende het taalgebruik in gemeentebesturen van het Nederlandse taalgebied.

Volgens de adjunct van de gouverneur kon niet worden uitgesloten dat het standpunt van de toezichthouder mogelijk conflictueus was met artikel 191 van de Grondwet.

“Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.”

Dit grondwetsartikel verzekert dat inwoners met een andere nationaliteit gelijk worden behandeld. De adjunct van de gouverneur is vooralsnog niet bekend met een wettelijke uitzondering op dat vlak, wat betreft de toepassing van de taalwetgeving.

Volgens de toezichthouder moeten Franstalige huurders van een sociale woning in een randgemeente geen basiskennis Nederlands aantonen, niet-Franstalige huurders wel.

Niet-Franstalige huurders worden door de toezichthouder omschreven als inwoners die “een andere taal dan het Frans spreken, zoals Nederlands, maar ook Engels, Arabisch, Pools,…”. Het sociaal verhuurkantoor was ervoor beducht dat dit standpunt mogelijk discriminatoire onderscheiden inhield.

In België is immers discriminatie op grond van criteria zoals taal, etnische afkomst of nationaliteit, of persoonlijke kenmerken verboden en strafbaar. De antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 bestraft discriminatie op grond van taal. De antiracismewet van 30 juli 1981 op haar beurt bestraft discriminatie op grond van nationale of etnische afstamming. De antiracismewet zet de Europese richtlijnen ter zake om en voert de verplichtingen uit opgenomen in het Internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van de VN. Artikel 1 van dit verdrag definieert racisme als elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming die ten doel heeft de erkenning, het genot of de uitoefening, op voet van gelijkheid, van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel gebied, of op andere terreinen van het openbare leven, teniet te doen of aan te tasten, dan wel de tenietdoening of aantasting daarvan ten gevolge heeft.

Of er in dit dossier nu al dan niet sprake was van een daadwerkelijke schending van die twee wetten, is een kwestie die niet binnen de bevoegdheden van de adjunct van de gouverneur valt.

In België zijn verschillende instellingen die werken binnen het kader van de antidiscriminatiewetten. Voor het criterium taal werd er nog geen specifiek overheidsorgaan aangeduid. Gezien de link tussen taal en etnische afstamming, een discriminatiegrond waarvoor Unia bevoegd is, legde de adjunct van de gouverneur de problematiek waarvan het sociaal verhuurkantoor gewag maakte aan die instantie voor.

Uit het antwoord bleek alvast dat ook volgens Unia een risico indirecte discriminatie op basis van nationaliteit en/of nationale of etnische afstamming niet kon worden uitgesloten.

Het sociaal verhuurkantoor vroeg ook welke wetgeving primeert: de Vlaamse Codex Wonen of de Taalwet bestuurszaken. De Vlaamse Codex Wonen 2021 en de Taalwet bestuurszaken staan op gelijke voet in de normenhiërarchie, maar gelden elk binnen de domeinen waarvoor de wetgever die de norm uitvaardigt, bevoegd is.

Voor de regeling van het gebruik van de talen in bestuurszaken in de randgemeenten is de federale overheid bevoegd, op basis van artikel 129, § 2 van de Grondwet.

Verder is de Taalwet bestuurszaken van openbare orde. Een dergelijke wet betreft de wezenlijke belangen van de Staat of van de Gemeenschap.1 Administratieve diensten kunnen er niet rechtsgeldig van afwijken, tenzij een rechterlijke uitspraak hen daartoe dwingt.

Voetnoot

1 Cass., 9 december 1948 en 10 maart 1994.