De wetgever heeft het nodig geacht om taalkennisvoorwaarden te stellen in verschillende aangelegenheden: onderwijs, bestuurszaken, leger, justitie… Doorgaans zijn ze verbonden aan de uitoefening van een job. De taalkennis is dan een aanwervingsvoorwaarde voor een betrekking bij de overheid.
Taalkennis kan ook een voorwaarde zijn om een bepaald beroep of een bepaalde activiteit te mogen uitoefenen en is dan een vergunnings- of erkenningsvoorwaarde. In sommige gevallen is het een vestigingsvoorwaarde.
Verder kan taalkennis ook een subsidiëringsvoorwaarde zijn.
In deze rubriek vindt u meer informatie over de taalkennisvoorwaarden voor een job bij de ‘klassieke’ overheidsdiensten en in onderwijsinstellingen die opgericht zijn door een overheid.
De tewerkstelling bij de overheid wordt op het vlak van taalgebruik, en bijgevolg ook van taalkennis, voornamelijk beheerst door:
Taalwet bestuurszaken (SWT), artikel 7
Wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs
Wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken
Taalgebruik en taalkennis zijn twee verschillende concepten, hoewel ze in elkaars verlengde liggen.
Volgens het Grondwettelijk Hof en de Raad van State (afdeling wetgeving) verhindert de grondwettelijke taalvrijheid in de private sfeer niet dat er taalkennisvoorwaarden kunnen worden opgelegd. De burger moet wel vrij blijven om de taal van zijn eigen keuze te gebruiken.
Wanneer de Grondwet toelaat dat een bepaalde overheid het gebruik van de talen regelt, houdt dit ook in dat die overheid bevoegd is om taalkenniseisen uit te vaardigen. Dit is o.a. het geval voor bestuurszaken, onderwijs of gerecht.