Het algemeen principe houdt in dat onderwijs verstrekt wordt in de taal van het gebied. Dit betekent dat scholen in het Nederlandse taalgebied het Nederlands gebruiken, scholen in het Franse taalgebied het Frans en scholen in het Duitse taalgebied het Duits.
Scholen in het Brussels Gewest kunnen kiezen tussen het Nederlands of het Frans. Op basis van die keuze vallen zij voor de onderwijsaangelegenheden onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap, respectievelijk de Franse Gemeenschap.
In gemeenten met een speciaal taalstatuut kan er daarnaast ook gekozen worden om het onderwijs te verstrekken in de andere landstaal. Zo kunnen er Franstalige scholen worden opgericht in de randgemeenten en in de taalgrensgemeenten van het Nederlandse taalgebied. In de taalgrensgemeenten van het Franse taalgebied kunnen er Nederlandstalige scholen worden opgericht. In het Duitstalige taalgebied kunnen de basisscholen een afdeling hebben met het Frans of het Nederlands als onderwijstaal.
De Grondwet laat toe om het taalgebruik in het onderwijs te regelen. De drie Gemeenschappen en de federale overheid zijn bevoegd om te bepalen in welke taal onderwijs mag worden verstrekt.
De bevoegdheid om het taalgebruik in het onderwijs te regelen, wordt in artikel 129 van de Grondwet wel beperkt. Daardoor kan de overheid de taal waarin het onderwijs wordt verstrekt, vastleggen voor onderwijsinstellingen die:
De bevoegdheid om het taalgebruik in het onderwijs te regelen houdt in dat de bevoegde overheden de taal waarin onderwijs wordt verstrekt kunnen vastleggen, net zoals het taalgebruik voor de organisatie en de administratie van het onderwijs en de uitreiking van diploma’s.
De bevoegdheid om vast te leggen welke vreemde talen aan de leerlingen en studenten moeten worden aangeleerd, valt onder de onderwijsbevoegdheid. Die komt toe aan de gemeenschappen.
Op basis van de artikelen 129 en 130 van de Grondwet wordt de bevoegdheid om het taalgebruik in de onderwijsinstellingen die door de overheid zijn opgericht, erkend en gesubsidieerd toevertrouwd aan de Vlaamse, Franse en Duitse Gemeenschap en aan de federale overheid.
Op basis van het artikel 129, §1, 2° zijn de Vlaamse en Franse Gemeenschap bevoegd voor het taalgebruik in de onderwijsinstellingen die gelegen zijn in een taalhomogene gemeente van hun taalgebied.
De federale overheid heeft diezelfde bevoegdheid op basis van artikel 129, § 2 voor de scholen die gelegen zijn in een Brusselse gemeente of een faciliteitengemeente.
De Duitstalige Gemeenschap ten slotte, is, op basis van artikel 130, §1, eerste lid, 5° van de Grondwet, bevoegd voor de onderwijsinstellingen in het Duitstalige gebied.
In het onderstaande schema worden de verschillende wetgevende normen opgesomd volgens hun toepassingsgebied. Dit schema is beperkt tot de situatie van het basisonderwijs. Normen die de situatie regelen voor o.a. volwassenenonderwijs, de hogescholen en universiteiten worden hier niet vermeld. Het schema bevat evenmin de regelingen waardoor een aantal onderwijsvakken of –uren in een andere taal mag worden verstrekt (CLIC-onderwijs, immersieonderwijs).
Wanneer de onderwijsinstelling gelegen is in | Dan gelden de taalregels van | Bevoegde overheid |
een taalhomogene gemeente van het Nederlandse taalgebied | de Onderwijstaalwet van 30 juli 1963, artikel 4 | Vlaamse Gemeenschap |
een taalhomogene gemeente van het Franse taalgebied | de Onderwijstaalwet van 30 juli 1963, artikel 4 | Franse Gemeenschap op basis van artikel 129, §1 Grondwet |
een gemeente uit het Duitstalige taalgebied | het decreet van 19 april 2004 betreffende de taaloverdracht en het gebruik van de talen in het onderwijs, artikelen 3, §1 en 4 | Duitstalige Gemeenschap |
een Brusselse gemeente | de Onderwijstaalwet van 30 juli 1963, artikel 5. | federale overheid op basis van artikel 129, §2 Grondwet |
een taalgrensgemeente | de Onderwijstaalwet van 30 juli 1963, artikel 6. | federale overheid |
een randgemeente | de Onderwijstaalwet van 30 juli 1963, artikel 1, tweede lid | federale overheid op basis van artikel 129, §2 Grondwet |