We kunnen het niet ontkennen: België is meertalig. In onze huidige samenleving, met een toenemende mobiliteit over de grenzen heen, kunnen we ons al lang niet meer beperken tot het Nederlands, het Frans en het Duits.
Het wordt dan ook steeds moeilijker om alle burgers te bereiken, waardoor er soms vragen rijzen naar de mogelijkheid om, naast het Nederlands en het Frans, meerdere talen te gebruiken, zeker wanneer het gaat om veiligheid of inburgering.
Tijdens de besproken periode behandelde de dienst enkele dossiers waaruit nogmaals bleek dat het dikwijls dansen op een slappe koord is om de taalwetgeving te verzoenen met de noden van deze meertalige samenleving.
Hieronder volgt een kort overzicht.
Bij de dienst Lokaal Beleid en toeleiders van het Agentschap voor Integratie en Inburgering vroeg men zich af of een OCMW van een randgemeente flyers bestemd voor anderstaligen in andere talen dan Nederlands of Frans mocht verspreiden om laagdrempelige taallessen te promoten.
Het is zo dat de taalwet bestuurszaken op strikte wijze het gebruik van een of meerdere talen oplegt afhankelijk van de aard van de communicatie, van het taalgebied waarin de betrokken dienst gevestigd is, en van het werkterrein van de dienst. Op basis van die wet moet het OCMW van een randgemeente folders verspreiden in het Nederlands en het Frans, met voorrang voor het Nederlands.
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) heeft in haar rechtspraak aanvaard dat in bepaalde (uiteenlopende) gevallen diensten aanvullend andere talen gebruiken, bijvoorbeeld om redenen van volksgezondheid, veiligheid of integratie van allochtone bevolkingsgroepen. Het initiatief van het OCMW in kwestie leek aan te sluiten bij deze laatste uitzonderingsreden.
Zo schaarde de Nederlandstalige afdeling van de Commissie zich eind 2005/begin 2006 achter een initiatief van het Leuvense college van burgemeester en schepenen dat een meertalige informatiebrief had verspreid aan geadresseerden binnen de wijde omgeving van het wijkbureau Oud-Centrum Wilsele over een evenement georganiseerd door de integratiedienst en het wijkbureau. “De Nederlandse afdeling kan (….) aanvaarden dat, gelet op het doel dat wordt nagestreefd, met name de bevordering van de integratie, de uitnodiging ook in andere talen wordt gesteld”.
Een aan allochtone ondernemers gerichte nieuwsbrief van het Antwerps Centrum voor Informatie en Samenlevingsopbouw bevatte zeer beperkte vertalingen van het Nederlands naar o.m. het Engels en het Turks. Eind 2008 achtte de Commissie deze werkwijze verzoenbaar met de taalwet bestuurszaken indien bovenaan ‘Vertaling uit het Nederlands’ stond vermeld.
Verder beschouwde toenmalig Vlaams minister van Onderwijs, Pascal Smet, de meertalige berichten toegevoegd aan de elektronische nieuwsbrief ‘Klasse’ niet als in strijd met de taalwetgeving, mits naleving van bepaalde voorwaarden. Ook in dat geval werd gewezen op het bijzondere doel, met name het bevorderen van de integratie en de slaagkansen door anderstalige ouders bij het onderwijs van hun kind te betrekken.
De verspreiding van folders in verschillende andere talen vanuit integratiebevorderend oogpunt is dus verdedigbaar, op voorwaarde dat men rekening houdt met de hierboven geschetste krijtlijnen die in het verleden door de VCT werden uitgezet. Dit beperkt uiteraard geenszins de beoordelingsvrijheid van toezichthoudende overheden. Het occasioneel gebruik van andere talen naast de door de taalwet bestuurszaken opgelegde talen mag in geen geval feitelijke meertaligheid tot gevolg hebben.
In 2014 wilde het gemeentebestuur van een randgemeente de Europese burgers die in die gemeente verblijven informeren over hun rechten om deel te nemen aan de Europese verkiezingen. De voorwaarden en andere bepalingen rond de uitoefening van hun actief kiesrecht zouden worden toegelicht in een brief opgesteld in vier talen, namelijk het Nederlands, het Frans, het Duits en het Engels. De gemeente wou vooraf van de adjunct van de gouverneur weten of het gebruik van die drie andere talen naast het Nederlands strookte met de wet.
De adjunct van de gouverneur antwoordde dat, in principe, wanneer de lokale diensten die gevestigd zijn in de randgemeenten individuele betrekkingen met inwoners aanknopen, zij ingevolge art. 25 van de taalwet bestuurszaken uitsluitend het Nederlands moeten gebruiken. Toch achtte ze het aanvaardbaar dat men zich, gezien de specifieke finaliteit en doelgroep van de brief, in deze zaak niet beperkte tot een eentalig Nederlandse brief. Zo ondersteunt artikel 125 van de Richtlijn inzake de Europese verkiezingen,6 het onmiddellijke gebruik van andere talen naast het Nederlands. Het verplicht de lidstaten om de Europese burgers tijdig en op een passende en doeltreffende wijze te informeren over de voorwaarden en uitvoeringsmodaliteiten van het actief en passief kiesrecht.
In die zin vestigde de federale overheid, die bevoegd is voor de organisatie van deze verkiezingen, in een omzendbrief van 18 oktober 20137 de aandacht van de burgemeesters trouwens op het belang van voldoende publiciteit, zodat een maximaal aantal Europese ingezetenen hun stemrecht kan uitoefenen. De omzendbrief in kwestie voorzag expliciet in de vertaling in meerdere talen (o.a. het Engels en het Spaans) van de informatiefolder die de stemgerechtigde Europese onderdanen informeerde over hun recht om deel te nemen aan de Europese verkiezingen.
Ten slotte verwees de adjunct van de gouverneur ook naar advies 40.023 van de VCT, waarin het gebruik van het Engels, als aanvulling op het Frans en het Nederlands, werd aanvaard in communiqués die (ook) bestemd waren voor een internationaal publiek.
Voetnoten :
5 Artikel 12: “De lidstaat van verblijf stelt de communautaire kiezers en verkiesbare personen tijdig en op passende wijze in kennis van de voorwaarden en nadere bepalingen die gelden voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht in die Staat.”
6 Europese richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn.
7 Ministeriële omzendbrief van 18 oktober 2013 betreffende de inschrijving van de burgers van de Lidstaten van de Europese Unie, die in België verblijven, als kiezers, en, in voorkomend geval, als kandidaten voor de verkiezing van het Europees Parlement op zondag 25 mei 2014, FOD Binnenlandse Zaken, BS 22 oktober 2013.
Er waren dus genoeg redenen om het uitzonderlijk gebruik van een viertalige brief aan de betrokken inwoners om de registratie- en kiesverrichtingen voor de Europese verkiezingen vlot te laten verlopen te staven. Het gemeentebestuur moest er wel op letten dat er voorrang gegeven werd aan de Nederlandse tekst, conform de rechtspraak van de VCT.
In het kader van de gemeentelijke noodplanning wilde het gemeentebestuur van een randgemeente een brief en informatiefiche richten aan scholen, crèches en onthaalmoeders in de gemeente. Bedoeling was dat de opvanginstanties een risicofiche zouden invullen, zodat de gemeentelijke diensten zicht zouden krijgen op de interne noodplannen. De bevraging in kwestie maakte deel uit van de risicoanalyse van de eigen gemeentelijke rampenplanning. Het was voor de gemeente dan ook belangrijk om zoveel mogelijk respons te krijgen. In de gemeente zijn er sinds jaren zowel Nederlandstalige als Franstalige onthaalmoeders werkzaam. Men was vooral bezorgd om een gebrek aan input vanwege de onthaalmoeders die het Nederlands onvoldoende beheersen. Daarom wilde het gemeentebestuur voor de onthaalmoeders die het Nederlands onvoldoende machtig zijn, een Franse vertaling bijvoegen. De scholen en kinderkribbes zouden, conform de taalwet bestuurszaken, een eentalig Nederlands schrijven krijgen. Zodoende werd de adjunct van de gouverneur gevraagd of een Franse versie van de desbetreffende brief en informatiefiche, waarin overigens voorrang werd gegeven aan het Nederlands en waarop ‘Traduction’ stond vermeld, overeenkomstig de taalwetgeving was.
De adjunct van de gouverneur stelde dat er in dit dossier duidelijk sprake was van een zogenoemde ‘betrekking met een particulier’ die, zo zij uitgaat van een plaatselijke dienst van een randgemeente zoals het gemeentebestuur, in het Nederlands moet zijn gesteld wanneer zij zich richt tot een inwoner. Op uitdrukkelijk verzoek van een inwoner van de betrokken gemeente kan de betrekking vervolgens worden voortgezet in het Frans (toepassing van de omzendbrief Keulen BA-2005/03 van 08/07/20058). De betrokken onthaalmoeders zouden dan alleen in het Frans bevraagd moeten worden.
Ze was echter van mening dat, aangezien de kwestie kaderde binnen een veiligheidsplan, het veiligheidsaspect niet zomaar mocht worden veronachtzaamd, zeker wanneer men kennis heeft van de gebrekkige kennis van het Nederlands van bepaalde onthaalmoeders. Ze herinnerde er ook aan dat de VCT in het verleden al had aanvaard dat, naast de voorgeschreven talen, andere talen mochten worden gebruikt wanneer het bestuur zich richt tot een zeer specifieke doelgroep voor een aangelegenheid die ontegensprekelijk van uitzonderlijke aard is en een veiligheidsgerelateerde materie betreft.9 Uiteraard is het aan de Commissie om standpunt in te nemen bij eventuele klachten aangaande de door het gemeentebestuur voorgenomen werkwijze.
De voorgenomen (tweeledige) benadering getuigde volgens de adjunct van de gouverneur van een evenwichtige aanpak die enerzijds rekening hield met de voorrangsstatus die het Nederlands toekomt en, anderzijds, enige steun vond in de adviespraktijk van de VCT.
De adjunct van de gouverneur kon dan ook weinig bezwaren aantekenen tegen de evenwichtige suggestie van het betrokken gemeentebestuur.
Voetnoten :
8 Omzendbrief BA 2005/03 van 8 juli 2005 betreffende het taalgebruik in de gemeente- en OCMW-besturen en in de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden – interpretatie en gevolgen van de arresten van de Raad van State van 23 december 2004, BS 8 augustus 2005.
9 Zie o.m. VCT 16 december 2009, advies 41.185.
Volledigheidshalve melden we dat op het ogenblik van de vraagstelling de nieuwe vergunningsvoorwaarden voor kinderopvang nog niet van toepassing waren. Op 1 april 2014 trad namelijk het zogenoemde Kinderopvangdecreet in werking, dat de bedoeling heeft de kwaliteitsnormen voor alle opvangvoorzieningen gelijk te schakelen. Art. 6, §1, 4° van dit decreet bevat o.a. als vergunningsvoorwaarde de actieve kennis Nederlands van de verantwoordelijke van de kinderopvang en van minstens een van de kinderbegeleiders. Bestaande opvangvoorzieningen die op 1 april 2014 een erkenning, attest van toezicht of toestemming hadden, kregen automatisch een vergunning, ook al voldeden zij niet aan de nieuwe (taal)voorwaarden. Zij kregen de nodige tijd om zich in regel te stellen. Sedert 1 januari 2015 hebben alle kinderopvangvoorzieningen een vergunning nodig en moeten zij bijgevolg voldoen aan de vergunningsvoorwaarde actieve kennis Nederlands.